500 eeuwen Hoeksche Waard

In 1978 werd ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de krant ‘het Hoekschewaardje’ (gestart als de Nieuwe Vlaardingsche Courant en het Nieuwsblad, gewijd aan de belangen van de Hoeksche Waard en IJsselmonde) een aantal artikelen gepubliceerd over de lokale geschiedenis. In dit artikel wordt het ontstaan van de Hoeksche Waard beschreven.

Tekst ‘Knipsel Vijfhonderd eeuwen Hoeksche Waard’ – 1978

Rond 50.000 jaar vóór Christus is het land waarop de Hoeksche Waard ligt weliswaar woest, maar zeker niet al niet meer ledig. De ijskap van de laatste ijstijd, die tijdens zijn hoogtepunt reikte tot de lijn Velsen-Nijmegen, begint zich langzaam maar zeker terug te trekken naar het noorden. Eveneens tergend traag treedt een verbetering van het klimaat in. De zeespiegel bevindt zich nog steeds tientallen meters onder het huidige niveau. Op onafzienbare en licht golvende vlakten – besneeuwd en beijzeld – is op diverse plekken leven te bespeuren. In het kale landschap grazen kuddes grauwe rendieren en troepen stoere steppenwisenten op het korte toendramos, dat soms wordt afgewisseld door een dwergberk of een kruipwilg. Tegen de horizon tekenen zich scherp de silhouetten af van enkele wolharige neushoorns en uit een dalletje vlakbij klinkt het opgewonden getrompetter van een groepje mammoeten. Een hongerige wolvenbende probeert namelijk een pasgeboren jong van de moeder te scheiden. In de volgende 40.000 jaar verdwijnt de ijskap van vrijwel het hele Europese continent. Voor onder meer de mammoet wordt het dan te warm. Waarschijnlijk mede als gevolg van de jacht, is hij omstreeks 10.000 vóór Christus uitgestorven. Het lijkt erop dat hetzelfde geldt voor de wolharige neushoorn. De wisent, de wolf en het edelhert zijn er echter nog.

Holoceen

Ongeveer honderd eeuwen voor het begin van de jaartelling – het Pleistoceen eindigt en het tegenwoordige Holoceen vangt aan – beginnen ook de rivieren weer te stromen, na duizenden jaren keihard bevroren te zijn geweest. De zeespiegel stijgt en er komen weer afzettingen. De vorming van de ondergrond (nu zo’n 15 meter diep) van het huidige landschap begint. Zo’n 3.000 jaar achtereen blijft deze toestand vrij stabiel, maar dan kondigt zich een nieuwe klimaatsverandering aan, het Boreaal. Dit tijdperk duurt van ongeveer 7.000 tot 5.500 vóór Christus. Het is een erg droge periode – de zeespiegel staat een meter of 20 lager dan nu – waarin de oorspronkelijke begroeiing het loodje legt. Langzaam ontstaat er een kaal en zandig landschap, dat wordt doorsneden door tot beekjes verschrompelde rivieren en kleibanken. In de loop van de tijd wordt het land zelfs zo droog, dat het zand gaat stuiven en er her en der stuifheuvels ontstaan, op de wijze waarop de duinen werden gevormd. Tegelijk rijst de zee weer doordat de hogere temperaturen. Achter ketens van stuifheuvels blijft op veel plaatsen water staan, waarin zich veen ontwikkelt. De veengroei krijgt de gelegenheid om een grote vlucht te nemen en overwoekert niet zelden de zandheuvels waarachter het ontstond. In het veenmoeras zien kreken het levenslicht om het overtollige water af te voeren en langs deze waterloopjes worden oeverwallen gevormd, soms kilometers lange ruggen van zandig materiaal die boven het landschap uitsteken. Regelmatig breekt de zee het land in en slaat soms grote stukken veen weg. Na een pakket klei te hebben afgezet trekt de grote watermassa zich weer terug doordat de zeespiegel weer eens daalt. Blijvend is de door de zee aangerichte schade echter niet. De veenvorming gaat gewoon door en in heel West-Nederland ontstaat een reusachtig moerasbos, een Biesbosch in oervorm. In dit ruige landschap worden bossen van wilg, els en berk afgewisseld door kale veenmoerassen, rivierweitjes en waterplassen. Ontelbare getijdenkreken, omzoomd door riet- en biezenvelden, dragen extra bij tot de ontoegankelijkheid van het gebied. Op de drogere oeverwallen komt een wat afwijkende begroeiing van de grond, bestaande uit bomen als eik, beuk en hazelaar. Het zijn dan ook deze plekken langs de kreken, waar de mens het eerst mogelijkheden ziet zich te handhaven of zelfs een bestaan op te bouwen. In het Neolithicum, de Steentijd, zien vertegenwoordigers van het menselijke geslacht brood in de wildernis op de plaats van de huidige Hoeksche Waard.

Klokbekervolk

Een scherf, die in 1968 ter hoogte van het Zwanegat uit de Binnenmaas wordt opgebaggerd, vormt het bewijs van deze vroege bewoning. Het blijkt namelijk een Klokbekerscherf te zijn, typerend voor het aardewerk van de gelijknamige cultuur, die vooral bekend is van de Veluwe. De ouderdom van de scherf wordt geschat op 3700 jaar. Hoewel momenteel nog niet bekend is hoe lang de Klokbekermensen het wisten uit te houden in het woeste waterland, hebben we wel enig idee hoe ze leefden. Vondsten van Klokbekernederzettingen in de omtrek (Geervliet, Hekelingen, de Alblasser- en de Krimpenerwaard) leren daar namelijk meer over. Het Klokbekervolk houdt zich vooral met de jacht en de veeteelt bezig. Vissen is de voornaamste bron van bestaan, waarbij met name snoek en steur buitgemaakt worden. Temidden van dieren als bevers, otters en bunzings, jagen de Klokbekermannen op wilde zwijnen en edelherten. Op de weiden langs de oeverwallen worden koeien en varkens gehoed, terwijl het paard op het punt staat zijn intrede te doen of dat net al gedaan heeft. Door een nieuwe transgressie van de Noordzee, verdwijnt de Klokbekercultuur even ongemerkt als ze haar intrede deed. Het stijgende water doet opnieuw een lange periode zonder bewoning aanbreken. Een periode waarin de zee weer een fors pakket slib kan afzetten, daarmee soms hele bossen bedekkend die met een zware storm tegen de vlakte gewaaid zijn.

Onbewoonbaar

Uit de wijde omtrek zijn geen vondsten uit de (latere) Brons- en IJzertijd bekend. De streek is dan volledig onbewoonbaar door het hoge water, dat door toegenomen noordwestenwinden met grote regelmaat hoog de zeegaten wordt ingeperst. Pas in de late IJzertijd (150-100 vóór Christus) begint de zeespiegel weer enigszins te dalen. Doordat het land zelf hoger is geworden door opslibbing, ontstaan er nieuwe mogelijkheden voor bewoning van het gebied. Omstreeks de geboorte van Christus is het zover. De Romeinen, die zich op tal van plaatsen in ons land vestigen, strijken ook neer op de hogere oevers van de tegenwoordige Binnenmaas. Deze oude rivierloop is dan nog een doorgaande rivier, die in het Land van Heusden en Altena aftakt van de Maas en ten westen van Oud-Beijerland samenstroomt met de Waal. Ze slingert zich door een nog steeds Biesbosch-achtige omgeving. Langs de Binnenmaas onder Mijnsheerenland en Westmaas zijn de resten gevonden van zeker acht nederzettingen uit de Romeinse tijd. De meeste vondsten betreffen boerderijen, terwijl er echter ook een versterkte nederzetting aangetroffen werd. Overigens zijn het niet alleen Romeinen, die 2000 jaar geleden de boorden van de Binnenmaas bewonen. Een deel van de bevolking bestaat uit Kaninefaten, een bevolkingsgroep uit het Duitse Taunusgebergte, die door de Romeinen naar de lage landen is gehaald om hun grenzen te verdedigen. Omdat het aan deze rand van het Romeinse imperium kennelijk rustig is kunnen de Kaninefaten brave boeren worden. Ongeveer 250 jaar achtereen weten de Romeinen en hun onderhorigen de strijd tegen het wassende water vol te houden. Dan breekt plotseling het ogenblik aan dat langer blijven geen zin meer heeft en alle bewoners vluchten naar hoger gelegen gebieden. De zee heeft dan opnieuw gezorgd voor een volledige afsluiting van de bewoning. Eeuwenlang ligt het land weer onder water. Grote delen van het moerasbos verdwijnen in de golven, veen wordt weggeslagen en de zee zet weer trouw slib af met een gemiddeld tempo van een meter per eeuw. Langzaam ontstaan er opwassen, die hier en daar begroeid raken met riet en biezen.

Strijen

Eén van de hogere delen van het landschap., waarop de mens weer voet aan wal durft te zetten, is de oude kern van Strijen. In elk geval in de loop van de tiende eeuw, maar waarschijnlijk al enkele eeuwen eerder in de Frankische tijd, ligt ter plaatse al een dorpje. De hoge leeftijd van Strijen wordt onder meer bevestigd, doordat de naam wordt genoemd in een van 992 daterende brief van Vrouwe Hilsondis. Zij spreekt daarin over een kerk, die dan al in Strijen staat! Overigens is de naam Strijen hoogstwaarschijnlijk nog stukken ouder dan de plaats. In de zevende eeuw komt namelijk het Graafschap Strijen van de grond, dat een bijzonder grote oppervlakte beslaat. Zo behoren niet alleen een deel van de provincie Zuid-Holland tot dit graafschap, maar ook het noordwestelijke deel van Noord-Brabant. Zo ‘moeten onder meer de inwoners van het Land van Strijen, het Land van Zevenbergen, Geertruidenberg de Baronie van Breda en de Markgraafschap Bergen op Zoom ‘heer’ zeggen tegen de Graaf van Strijen. In 1039 wordt het Graafschap tussen twee broers verdeeld. Rond 1290 verdeelt de laatste graaf Willem van Strijen het resterende gebied – de landen van Strijen, Zevenbergen en Geertruidenberg – onder zijn drie dochters. Het Graafschap Strijen houdt dan na ruim vijf eeuwen op te bestaan.

Groote Waard

Wat dan inmiddels is begonnen te bestaan, is één grote polder met Strijen op de westelijke, zeedijk. Het is de Groote of Zuidhollandse Waard, die tussen 1230 en 1270 werd drooggelegd. De polder, die eigenlijk een samenvoeging is van de polders, Tiesselijnswaard, de Strijensche Waard en de Dordtsche Waard, strekt zich ten oosten van de lijn Maasdam-Cillaarshoek-Strijen uit tot aan Woudrichem. De immense bedijking is zeker tweemaal zo groot als de huidige Hoeksche Waard. De totstandkoming van de Groote Waard sluit een periode af waarin de geleidelijk het gebied binnentrekkende kolonisten in hoge mate afhankelijk zijn van de nukken van het altijd dreigende water. Vanaf 1100 beginnen ze zich hier en daar te beveiligen door hun huizen en boerderijen te bouwen op huisterpen (Langs de Keizersdijk onder Strijen, bij Mijnsheerenland en Westmaas zijn nog tal van dergelijke woonterpen aan te treffen). Wat later komen de eerste bescheiden bedijkingen tot stand, vaak niet meer dan een lage kade om een stuk akker of weiland. De Groote Waard is een vruchtbaar gebied. Op de droogste plaatsen wordt akkerbouw beoefend, herders met koeien en schapen zijn er een algemene verschijning en jagers en vissers “boeren” er uitstekend. In de resterende stukken (vloed)bos wordt zelfs nog bosbouw bedreven. Ook de zoutwinning is een niet onbelangrijke bron van inkomsten voor de Groote Waarders. Zowel in als rond de waard wordt (zout) veen gedolven. Op dit zogenaamde darinck delven volgt het verbranden van de turf, waarna het zout overblijft. Bovendien is de veenwinning van belang voor de brandstofvoorziening. Tegelijk met de Groote Waard moeten nog enkele kleine bedijkingen in deze omgeving gelegen hebben. Zo noemt keizer Hendrik IV in een brief aan Adelbold, bisschop van Utrecht, het land Walen, een drooglegging in de buurt van Heinenoord. Over dit nieuwe land moet Wouter van den Wale de scepter hebben gezwaaid. Ook waar nu de polder Oude Korendijk ligt, ligt rond 1250 al een poldertje, de Coorndic. Waarschijnlijk verdwijnen beide droogleggingen al voor 1400 door de regelmatige overstromingen. Dwars door de Groote Waard stroomt de Maas, die omstreeks 1270 is afgedamd bij Maasdam, waar spui- en mogelijk ook schutsluizen zijn. Dat de rivier rond 1400 nog van strategisch belang is, mag worden geconcludeerd uit het feit, dat dan op ongeveer een kilometer ten oosten van Maasdam het kasteel Duijvestein wordt gebouwd.

Vloed

De Zuid-Hollandse Waard is echter geen lang leven beschoren. In de nacht van 18 op 19 november 1421 maakt de Sint Elizabethsvloed met donderend geweld een einde aan anderhalve eeuw Groote Waard en neemt het water het gewonnen land opnieuw in bezit. In die rampnacht lopen 72 dorpjes onder water en verdrinken enkele tienduizenden mensen. Ook de gehuchten Leyderkerke, Broec, Weede, Poelweyk en de Mijl in het westen van de Groote Waard verdwijnen voorgoed in de golven. Hun (meest houten) restanten worden in de daarop volgende vloedgolf bedekt door een kleilaag of rotten weg. Alleen de ringdijk van Puttershoek via Cilaarshoek naar Strijen is nu nog het enige tastbare overblijfsel van de eens zo glorieuze menselijke overwinning op het water. De polder wordt zo grondig vernield, dát herstel een onbegonnen zaak is. Bovendien ontbreken ook het initiatief, het geld en de werkmiddelen daarvoor. Twee eeuwen na de ramp steken hier en daar nog kerktorens van verdronken dorpen boven water uit, zo meldt dan een Italiaanse reiziger. In de wijde omtrek is er echter één polder die het hoofd boven water weet te houden bij de catastrofale vloed. Het is de kleine Sint Ahthonypolder, die in 13S8 is ingedijkt door Huygen Duykink, dijkgraaf van de Groote Waard. Met het overgebleven stuk dijk vormt Heer Huygenland – de aanvankelijke naam van de polder – de basis van de bedijking van de tegenwoordige Hoeksche Waard.

Oudeland

De eerste nieuwe inpoldering na de Sint Elizabethsvloed is het Oudeland van Strijen, dat in 1437 (in één jaar tijd) wordt drooggelegd door poorters uit Strijen, Dordrecht, Delft, Geervliet en Poortugaal. In 1471 volgt aan de andere zijde van de Keizersdijk de polder Oud-Bonaventura, vroeger Zuid-Hollandse Waard waarvan het maaiveld overigens nog op enkele plekken aan de oppervlakte komt. , Kort daarop is de bedijking van de polders Oud-Helnenoord, Mijnsheerenland van Moerkerken en het Munnikenland van Westmaas een feit. Tussen 1500 en 1600 volgen de inpolderingen elkaar in snel tempo op en ontstaat vrijwel de hele Hoeksche Waard van heden. Alleen langs de randen wordt na 1700 nog een aantal buitengronden drooggelegd. Hoewel vrijwel elke polder sindsdien wel één of meer malen onder loopt, zijn de inundaties echter niet blijvend, zoals bij de Groote Waard. De in 1439 drooggelegde Oude Korendijk blijft lange tijd een eiland, dat van de polder Oud-Piershil gescheiden is door de Swaneblake. Pas in 1653, als de Eendragtpolder bekaad wordt kan met de aanleg van de Steegjesdijk de Oude Korendijk uit zijn isolement verlost worden. Het eiland de Hoeksche Waard is ontstaan.

Knipsel ‘Vijfhonderd eeuwen Hoeksche Waard’ – 1978

knipsel-500eeuwen-hoekschewaard-1978-01 knipsel-500eeuwen-hoekschewaard-1978-02 knipsel-500eeuwen-hoekschewaard-1978-03 knipsel-500eeuwen-hoekschewaard-1978-04

Updated: maart 26, 2019 — 4:15 pm
  1. Erg leerzaam , veel van opgestoken over het bestaan van de hoekse waard

Laat een antwoord achter aan Adrie Groenendijk Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.