Het werk van Lieve van Ollefen, “De Nederlandsche Stad- en Dorpbeschrijver”, is sedert het jaar van voltooiing in vele gedaanten verschenen. Als eerste verscheen deel 1 van de uiteindelijk achtdelige serie (die tussen 1793 en 1801 werd gepubliceerd) met daarin een beschrijving van Dordrecht, Hoeksewaard, Zwijndrechtsewaard, Riederwaard en ’t Land van IJsselmonde. De gedetailleerde beschrijving van het dorp Piershil verscheen daarna, in 1795, ook in een apart miniboekje van 10 centimeter hoog en 8 pagina’s tekst. Hier kunt u het boekje ‘Het dorp Piershil’ uit 1795 online lezen. Ook alle pagina’s staan hier afgebeeld.
Zie ook: 1793-1801 – De Nederlandsche Stad- en Dorpbeschrijver
Voorpagina Het dorp Piershil
Pagina 1
Het dorp Piershil.
Ligging
Dit dorp behoort onder de Ruardij of Bailluagie van den Lande van Putten, doch gelegen in den Hoekschen Waard; is bekend ten oosten en zuiden Nieuw-beiërland, ten westen Goudswaart, gezegd de Koorndijk en Zuid-beiërland, genaamd de Hitzerd, en ten oosten de rivier ’t Spuië.
Wegens de
Naamsoorsprong
Kunnen wij alleenlijk aantekenen, dat op den 8 Maart 1515 door Karel, Prins van Spanjen, aan Frederik van Renesse, Heere van Oostmaal, geoctrojeerd en geconfenteerd werd te bedijken: “Seekere uijtlanden, Dijken, ende uijtgorssen, die men heet den ommeloop van groot ende cleijn Putter, moer, Monnikenland, met haar toebehoren: “ dat deze benaamingen naderhand in ééns in die van Piershil veranderd zijn, is zeker; dan, op wat tijd en om wat oorzaake het dien naam
Pagina 2
verkregen heeft, is onbekend: behalven het aangehaalde octroi van 1515, zijn tot den jaare 1581 geene papieren voorhanden, en in ’t laatstgemelde jaar is de Heerlijkheid niet anders dan met den naam van Piershil bestempeld.
Stichting en grootte
De Polder, waarin het dorp gelegen is, toegestaan zijn de om te bedijken, in 1515, is die bedijking eerst in den jaare 1524 ten effecte gebragt, en is genaamd Oud piershil, groot 696 gemeten, 240 roeden; voords is in de jaare 1581, gemeen met Nieuw-beiërland bedijkt, de Polder Nieuw Piershil, groot 769 gemeten, 77 roeden – in 1606, de Polder Klein Piershil, groot 308 gemeten, 219 roeden – in 1653, gemeen met die van Zuid beiërland, (den Hitzerd,) en Goudswaard, (den Koorndyk,) de Eendragtspolder, waarin Piershil komt voor 155 gemeten, 162 roeden, eindelijk is nog in den jaare 1663 bewinterkaad, een poldertjen, genaamd de Noordpolder, of aanwas, groot 117 gemeten, 141 roeden. Dus de geheele begrooting der landerijen, onder Piershil behoorende, bedraagt 2041 gemeten, 239 reoden, of 1020 morgen, 539 roeden lands – hier blijkt weder hoe eene andere voorhanden zijnde korte schetze; (want den naam van beschrijving kan zulk onvolmaakt werk niet draagen,) abusievelijk stelt, 1928 gemeten en 237 roeden.
Wat nu het dorp zelf betreft, dit ligt zeer aangenaam aan een’ dijk, (behalven een breede straat van den dijk afloopende,) aan beide zijden met fraaje wooningen betimmerd: wanneer ’t eerst is begonnen gebouwd te worden, is onzeker, waarschijnlijk
Pagina 3
zal het niet lang na de bedijking geweest zijn: men telt thans, zo op het dorp, als in de jurisdictie, 83 huizen, en één koornmolen: wij vinden aangetekend dat er in de jaare 1632 slechts 37 huizen stonden, en honderd jaaren naderhand, (1732) 81, en één koornmolen.
Vermaaklijk is ’t buitenverblijf, of Heerenhuis, meest bekend onder den naam van ’t Hof te Piershil, toebehoorende aan den Ambachtsheer: door deszelfs aangenaame wandelwegen en plantagiën, zet dit verblijf het dorp nog al eenigen luister bij: waarschijnlijk heeft hetzelve niet weinig toegebragt om het dorp den bijmaam ’t Kleine Haagjen te doen draagen, zo als men het weleer plag te noemen.
Wapen
Op oude wapenkaarten vindt men ’t wapen van Piershil vermeld, als zijnde een zwarte schild, en daarop een gouden boom; de familie Van Hessen, onder wiens geslacht de Heerlijkheid meer dan eene eeuw is bezten geworden, voerde dit wapen in een middenschild, in hetr hunne: het tegenwwordige wapen, sedert den jaare 1721 in gebruik, is een zilveren veld, beladen met drie groene baaren of golven.
De Kerkelijke en Godsdienstige gebouwen
Van Piershil, bepaalden zig tot de Kerk, Pastorij en het Schoolhuis, welke allen uit de kerkelijke goederen en inkomsten onderhouden worden.
De kerk is een vrij goed en groot gebouw; in dezelve vindt men aanzienlijke gestoelten voor de Ambachtsheeren en vrouwen, mitsgaders den Magistraat, en pronkende bijzonder met veele wapenborden, der oude en laatere Ambachstheeren
Pagina 4
en vrouwen: in den spitsen toren hangen twee klokken: de eene voert ter inscriptie:
Piershil wouw klikgeslach,
’t Was noodich wel vervooren,
Manrique Crodt, (mijn eer,)
Vergunde mij haar toorn.
Cornelis Ouderogge fecit,
D.I.O. Rotterdam 1642.
Op de andere, die kleiner, en in den jaare 1753, door den toenmaaligen Ambachtsheer, Gevers, geschonken is, staat:
Johannes Specht,
Rotterdam 1753.
In den jaare 1581 werd alhier den eersten Predikant beroepen; zijnde van dien tijd af tot den jaare 1621, kerkelijk gecombineerd geweest met het nabuurig Koorndijk; dan door den aanwas der gemeenten, werd deeze Kerk in laatstgenoemden jaare vergroot, en een bijzonderen Predikant toegevoegd, – thans geschiedt het werk der beroeping op deeze wijze: de Magistraat en Kerkenraad formeeren eene nominatie, waaruit de Kerkenraad een beroep doet, het welk eerst door den Magistraat goed- of afgekeurd wordt, en daarna door den Ambachtsheer of de Ambachtsvrouwe.
De Pastorij en ’t Schoolhuis zijn mede goede gebouwen, en de eerste voorzien van een capitaale tuin.
Onder dit artijkel zou men thans nog kunnen betrekken een oud zwaar gebouw, de Ronduit genoemd, toebehoorende aan de gemeene Ingelanden van Oud Piershil. Doch door dezelve thans ten gebruike aan de armen gegeven: voorheen diende het tot een wachthuis, en zo men wil tot een woonplaats der schippers, die de passagiers naar den Koorndijk, (’t welk tot den jaare 1653 een eiland op zig zelf geweest is,) en naar andere plaatsen overvoerden.
Pagina 5
Andere openbaare Gebouwen vindt men op dit dorp niet, weshalen wij voor ons artijkel van Wereldlijke gebouwen, thans niets aantetekenen hebben.
Regeering
Dat Piershil voorheen een Hooge Heerlijkheid geweest is, blijkt uit de overdragt, den 20 November 1578, daarvan gedaan door de Staaten van Holland, aan den Graave Philips van Egmond, als Heere van Beiërland, ter vergeldinge dat dezelve overgaf al zijn recht van eigendom, op de rivier ’t Spuie, om daar door de stoppinge van dezelve voortekomen: en wederom uit uit het accoord tusschen Hooggemelde Heeren Staaten en Vrouwe Sabina van Egmond, als Vrouwe van Oud- en Nieuw beiërland, in dato 11 maart 1606, waarbij de laatstgemelde afstand deed. Onder anderen, van de Hooge Heerlijkheid Piershil: tegenwoordig behoort het, wat het Hooge of Crimineele Rechtsgebied betreft, zo als wij hier vooren zeiden, onder de Ruardij van Putten; doch is niet begrepen onder zekere conventie tusschen Ruard en Leenmannen van Putten, en de meeste Ambachtsheeren der plaatsen daar onder resorteerende, ter bepaalinge van ieder rechten, gesloten in October 1734, en in Maart 1740, door Hun Edele Groot Mogenden, geapprobeerd.
De middenbaare en laage Jursidictie wordt uitgeoefend door den Schout, en oudtijds zeven, doch thans maar vijf Schepenen, geassisteerd door een Secretaris en Bode, welke door den Ambachtsheer of Vrouw wprden aangesteld, zijnde van deeze Heerlijkheid tegenwoordig bezitster, Vrouwe Jacoba Catharina van Schoonhoven, Douaniere van den Raadsheer Meerman, Vrouwe van Oud-beiërland.
Pagina 6
Ieder polder heeft ook zijn bijzonder Collegie, door Ingelanden verkozen wordende, als
Oud Piershil, een’ Dijkgraaf, twee Heemraaden, Penningmeester, Bode en Sluiswachter.
Nieuw Piershil, een’ Dijkgraaf, drie Heemraaden, Penningmeester en Bode: en
Klein Piershil, een’ Dijkgraaf, twee Heemraaden, Penningmeester, Bode en Sluiswachter.
De grond van Piershil in den Eendragtspolder, stelt aan, een’ Heemraad, die zijne zitting heeft in ’t algemeene Collegie van dien Polder, op den Hitserd heeft.
De Noordpolder of aanwas, wordt geregeerd door Ingelanden zelven, welken tot hunnen assistent een Rent- of Penning-meester aanstellen.
Voorrechten
Behalven de aanstelling van Schout en Schepenen, Secretaris en Bode, benoemt de Ambachtsheer ook Kerkmeesteren, Schoolmeester, Marktschipper en Turftonder, wordende de Koster en Voorzanger door den Kerkenraad benoemd.
Schout en Schepenen hebben het voorrecht, der beschouwinge van dijken en wegen; daar dit in andere polders gewoonlijk geschiedt door Dijkgraaven en Heemraaden.
De rekening van de Kerk wordt door de Kerkmeesteren, die gewoonlijk ad vitam zijn, overgeleverd, aan den Magistraat, ten bijwezen van den Kerkenraad.
Bezigheden
De Ingezeten van Piershil geneeren zich meestal met de bouwneering en vlasserij, voornaamlijk met de eerste, waartoe de gronden bijzonder geschikt zijn, en, door de nijverheid der
Pagina 7
bruikeren, ten gevolge heeft dat men veele welgestelde bouwlieden aantreft: echter schijnt voorheen deeze plaats meerder in anzien en bloei geweest te zijn, gelijk te meermalen oude geschriften daarvan getuigen: dat het in groot aanzien moet geweest zijn, blijkt uit den bijnaam dien het weleer gedragen heft, (zie hiervoor bladzijde 3:) dit is zeker dat de voormaalige Ambachtsheeren uit de familie van Van Hessen, hunne residentie meestentijds op het dorp hadden, en ’t welk hetzelve een groot aanzien gegeven heeft.
Geschiedenissen
Zijn er wegens Piershil niet voorhanden, als dat dit Dorp bij een’ brand, in de jaare 1738 voorgevallen, zeer veel geleden heeft – wij kunnen bij deeze opgaave van onzen geëerden correspondent voegen, dat, na de bekende zo gezegende omwenteling, in 1787, de weinige bewooners, die alhier voor Patriotten te boek stonden, veel moedwils en overlast hebben moeten ondergaan, zijnde bij die gelegenheid de Heer Schout, en Secretaris, benevens eenige Schepenen van hunnen posten ontzet geworden.
Bijzonderheden
Zijn op dit dorp mede niet; geene andere als dat aldaar gewoond heeft, en wiens huis nog in wezen is, de in de vaderlandsche Geschiedenissen bekende en met recht gehaate chirurgijn Willem Tichelaar, wiens verfoejelijke nagedachtenisse lang in wezen blijven zal – zo lang, voegen wij weder bij de ontvangene opgave, waarvan de text hier sluit – zo lang als er braave Nederlanders zullen gevonden worden; zulke dele zielen, welken het wèzijn van ’t vaderland boven dat van bijzonderen stellen – hoe heeft de Batavische grond mensen kunnen draagen, die ’t ombrengen van ’t edelst broederpaar konden aanschouwen, zonder van verontraardiging te sterven! – zulke grouwelen hadden zig tog het licht moeten schaamen; waarom zeker versjen, gemaakt op het zien van de rompen der mishandelde broederen, te recht zegt:
Pagina 8
Daar is het overschot! zijn ’t lijken of zijn ’t spooken?
Wie zag hun weêrgaê ooit? de leden zijn gebroken,
Het vleesch is weggesneên – – en nog de dolheid wacht,
Naar ’t licht des naasten dags! – ei neem ze weg bij nacht!
Dierbare Vaderlansche leezers! Als gij te Piershil ’t verblijf van den schandvlek der natuur in oogenschouw neemt, gedenkt dan, onder het loven van Gods rechtvaardigheid, aan het geen wegens hem getuigd wordt; dus luidt het: “Willem Tichelaar werd Stedehouder van den heere van Heervliet, die Ruwaard van Putten was geworden, in plaatse van Cornelis de Wit, doch werd enige jaaren laater om zeker misdrijf afgedankt: ruim een jaar na den dood van Willem III, vervoegde hij zig bij den Heer van Welland, toen wegens Utrecht voorzitterde in de Staatsvergadering, zeggende, dat hij van wijlen Willem III, jaarlijks 800 guldens ontvangen had, in vergelding van den dienst, door hem, in 1672, den Lande gedaan, hoewel de acte deswegens maar van f 400 sprake; verzoekende dat men hem, nu oud en behoeftig, die jaarlijksche f 800 wilde laaten trekkenals te vooren; doch dit vond toen geenen ingang, en hij verviel tot zulk eene elende, dat men hem, in hooger ouderdom, op krukken in den Haag heeft zien bedelen, bijna opgegeten van het ongedierte, zonder dat iemand die hem kende, zig zijns erbarmde; ook sleet hij zijne dagen in geduurige ongerustheid, erkennende, nu en dan, onder vier oogen, dat hij den Ruwaard valschlijk beschuldigd had, en oorzaak van den moord der twee broederen geweest was.”
Logementen
De Zwaan, in welke de vergaderingen van de Magistraat en Dijkcollegien gehouden worden.
De Prins. De Vergulde Valk.
De Reisgelegenheden
Zijn weeklijks met de gewoone Marktschuit, des Woensdags naar Dordrecht, en Zondags naar Rotterdam.