Op 13 en 14 januari 1916 vond er een watersnood plaats rond de Zuiderzee. Een stormvloed viel samen met een hoge afvoer op de rivieren. Als gevolg daarvan braken de dijken. In Noord-Holland vielen 19 doden, terwijl er bij diverse scheepsrampen op zee nog eens 32 mensen omkwamen. Koningin Wilhelmina bezocht de getroffen gebieden. Deze ramp en de hongersnood van 1918 leidden tot de totstandkoming van de Zuiderzeewet. De dijkversterkingen werden in 1926 voltooid terwijl de Zuiderzee in 1932 werd ‘getemd’ met de aanleg van de Afsluitdijk.
Tot in Piershil waren de gevolgen van de stormvloed van 1916 merkbaar. Het gevaar was minder groot dan in Noord-Holland, maar door instorting ontstonden ook hier levensbedreigende situaties. Bij de familie Groenenberg op de Kade liep deze dag maar net goed af. Groenenberg was in militaire dienst vanwege de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Zijn vrouw en dochtertje hadden voor de gezelligheid een nichtje van 15 jaar in huis. Toen een groot deel van de achtergevel van hun huis instortte kon niemand op dat moment helpen en verlaten van het huis was ook niet mogelijk. Toen het eb werd liep het water weg en konden de bewoners van de Kade hun huizen aan de voorkant verlaten. Dat was extra gelukkig voor Mevrouw Groenenberg want enkele dagen later, op 16 januari 1916, werd haar zoon Gerrit geboren.
Voorheen stond de haven van Piershil in een directe verbinding met het Spui en dus ook met de Noordzee. Bij iedere noordwester storm werd het water zo hoog opgestuwd dat de Kade overstroomde. Tussen de huizen en voor de deuren werden dan vloedborden geplaatst, om het erf en het huis droog te houden. Bij de ingang van Kade, tussen het Poldershuis en het huis uit 1664 was het Kaaislop. Dit moest ook worden afgesloten. Daarvoor gebruikte men dikke zware planken. Ook de oprit naar de Sluisjesdijk, aan de zuidelijke zijde van het Schippershuis, moest worden afgesloten om te voorkomen dat het water in de polder Oud-Piershil (en in het dorp!) zou stromen.
Uit het dagboek van Juffrouw ’t Hart – 13 januari 1916
Hevige storm uit het N.W., wat natuurlijk hoog water ten gevolgde had. Wij waren gewoon met zulk weer even op de Kaai te gaan kijken, hoe hoog het water al stond. Zo ook nu. Mijn broer was nog niet klaar met zijn huiswerk ; daarom ging mijn zuster met mij mee. We hadden alle moeite om op de dijk te blijven , zo stormde het. Bovendien was het vrij donker. De lantaarn voor ons huis (het schoolhuis) was uitgewaaid, evenals die bij het Kaaislop. Gelukkig kwam nu en dan de maan tussen de zwarte wolken tevoorschijn. Het water stond in het Kaaislop al vrij hoog tegen de vloedplanken. Opeens begon het water te zakken, hoewel de vloed nog niet op z’n hoogst was. Een man beweerde, dat er nu een polder instroomde, wat niet iedereen geloofde; men bleef tenminste rustig staan. Wij besloten ook maar naar huis te gaan. Toen we buiten het dorp kwamen zagen we dat de sloten in de Aanwas of Noordpolder vol water stonden en in de verte kwam het water aanstromen. ’t Was net een laken, dat zich over het land uitstrekte. Wij hadden zo’n volstromende polder al meer gezien, toen we aan de Nieuwendijk woonden. We renden naar huis, trokken hard aan de bel en trachtten boven de storm uit te gillen en te zeggen, dat de Aanwas instroomde. Mijn broer was al bij de deur om die te openen, toen hij weer terugliep, omdat hij meende dat wij hem voor de gek hielden (M’n zuster had juist die avond verteld dat ze gedroomd had dat de Aanwas volstroomde!). Door ons aanhoudend roepen begreep Moe wel dat er iets gaande was en nam direct maatregelen. Zelf ging ze naar het dorp om de mensen te waarschuwen en wij werden dijk uitgezonden met hetzelfde doel. Niemand had er erg in, dat het water aan de achterkant de huizen aan de Molendijk zou binnen stromen. Toen mijn moeder aan een groepje mensen vroeg of ze wilden helpen om bij de oude Andeweg (nu het huis van Zevenbergen, Molendijk 37) de koeien los te maken, zei vrouw Van der Linde: “Mens, dan verdrinken onze koeien ook”, en weg was ze (Ze woonde in het huis van Gebuys, Molendijk 17). Er moest vlug gehandeld worden, want zo’n polder stroomt in korte tijd vol. In de Spuidijk, dicht bij de haven was een groot gat geslagen, dat steeds verder uitschuurde. Ineens was het hele dorp in rep en roer. De koeien van Andeweg waren los gesneden en de dijk opgejaagd evenals die van Van der Linde. Varkens, geiten en kippen kwamen op het schoolplein en de uit hun huis verjaagde mensen, die ook buiten het dorp woonden kwamen bij ons. Het huisje van de oude M. Groenenberg, dat aan de voet van de molen stond, stortte helemaal in elkaar. Ook het huis van de familie Van der Jagt kwam er niet best af. Het huis van Andeweg, waar nu nog een zoon woont, stond erg diep in het water. ’t Was een eng gezicht toen A. van Bergeijk daar de voordeur dicht trok. Hij stond tot zijn borst in het koude water en had moeite om zijn evenwicht te bewaren. Gelukkig kon men hem nog op het droge trekken. Alle huizen die in het water stonden hadden meer of minder schade. Van slapen kwam die nacht niet veel. Wij moesten ons bed delen met de gasten. Bovendien lagen in de woonkamer bedden, die gered waren, op de vloer. De oude Andeweg en zijn dochter konden in de loop van de nacht weer naar huis. De kamer voor aan de dijk was droog gebleven en toen het water wat gezakt was konden ze weer in hun huis komen (met eb liep het water weer terug in het Spui). Mijn moeder had het druk met koffie zetten en kachel stoken. Iedereen had behoefte aan warmte. Het was me een bestel. De kachel werd destijds gestookt met natte kolen (met een kolenschop schepte men de natte steenkolen uit een kolenbak en gooide ze zo in de kachel). In de kamer, de keuken en de gang hingen petroleumlampen, maar op zolder en in de 3 slaapkamertjes boven moesten we ons behelpen met kaarsen. Zondag na de overstromingen kwamen nieuwsgierigen van heinde en ver. Er was ook vele te zien. Vernielde huizen, wrakhout van huizen, schuren en van huisraad. Bovendien een groot gat in de buitendijk, waar bij vloed het water nog naar binnen stroomde.
Foto’s ‘volgelopen uiterwaarden’ – 1926
Deze foto’s zijn afkomstig van een dochter van Abraham Niemansverdriet, die op de boerderij aan het begin van de Hogendijk heeft gezeten (en later de villa aan de Nieuweweg liet bouwen). Op deze foto’s uit 1926 is te zien hoe een volgelopen polder (vermoedelijk in of nabij Piershil) eruit zag. Door de overstroming van een zogenaamde zomerkade liepen de achterliggende uiterwaarden vol. Men kon ze nog doorwaden en met de schouw (kleine platbodem) de koeien bereiken om die te melken.