In 1975 werd rondom het 450-jarig bestaan van het dorp Piershil een reeks artikelen gepubliceerd in de krant (‘het Hoekschewaardje’) van 11 juni. In vijf delen werd in vogelvlucht de geschiedenis van het dorp Piershil beschreven. In deel 5 was het onderwerp: de oorlog.
Knipsel ‘De oorlog’ – 11 juni 1975
De oorlog is een van de grauwste perioden in het bestaan van Piershil geweest. Allereerst werd het dorp door de Duitsers ontruimd. Daarna werden de polders geïnundeerd. Het grootste deel van het dorp kwam daardoor onder water te staan. Piershil leek daardoor op een spookstad. Echter niet voor lang, want de Duitsers kwamen niet vaak in het dorp zodat het een dankbare schuilplaats werd voor onderduikers. Op 25 februari 1944 waren alle mensen van Piershil geëvacueerd en werd het land geïnundeerd. Al spoedig moesten enkele families weer terug om werkzaamheden te verrichten, o.a. A. Veerman als sluiswachter om het water in de polder te laten. Zo ook A. Groenenberg als havenmeester en B. Bosman van de watermolens. Dat voorbeeld werd al gauw klandestien gevold door verschillende familie’s. Ze vestigden zich in droog gebleven huizen, dus meestal op de dijk. Een buitenstaander bemerkte er niets van, want de vensters aan de straat bleven gesloten. De mensen woonden aan de achterkant. Een probleem waren de kinderen. Er was geen school en ze konden ook niet naar hun evacuatie-adres. De Piershilse onderwijzeres was op Nieuw-Beijeland aangesteld. De scholen daar waren overvol met al die geëvacueerde kinderen. Toen de Duitsers de scholen in beslag namen moesten alle leerkrachten in het lokaal bij de Hervormde Kerk één keer per week in drie kwartier hun leerlingen huiswerk meegeven, waar natuurlijk niets van terecht kwam. Zodoende was de onderwijzeres op die drie kwartier na werkeloos. Daarom is ze maar eens naar Piershil gegaan, om de kinderen, die daar woonden wat te helpen. Er kwam weinig van terecht, want er was zoveel te verhandelen over de toestand. Het beste zou zijn om in een droog gebleven huis les te geven en dat werd dan ook geprobeerd.
Mej. Kleijnenberg stelde haar huis daartoe beschikbaar. Dat kon precies, want de gang, de voorkamer, het gangetje en de achterkamer waren nog droog. De rest van het huis (nu het gemeentehuis) stond diep in het water. Er werd gestart met één meisje (Teuntje Veerman) en zeven jongens. Ze zaten gezellig om de uittrektafel. Het duurde niet lang of andere kinderen wilden er ook bij komen, zodat er niet voldoende plaats om de tafel was. Daarom haalden enkele bewoners schoolbanken. Dat moest natuurlijk in de avond gebeuren; dan was er weinig kans op controle door de Duitsers. Zo hadden alle kinderen een plaatsje en met drie in een bank ging het ook wel. Het was gezellig en ook vaak spannend. Bij het verlaten van de school gingen de kinderen één voor één weg. Eén van de oudste kinderen ging daarna kijken of er geen Duitsers te zien waren voor de onderwijzeres vertrekken kon. Die moest dan weer proberen Nieuw-Beijerland te bereiken. De inlichtingendienst werkte uitstekend. In al die maanden is ze maar één keer opgepakt door het „waterkijkertje” Coblenzky en weer vrij gelaten toen Groeneveld van de rijkspolitie er aan kwam. Toen de toestand steeds spannender werd kreeg ze door bemiddeling van een inwoner van Piershil toestemming om het spergebied te betreden en enkele dagen les te geven. Dat bewijs werd keurig nagemaakt en wel zodanig, dat er toestemming gegeven werd voor alle dagen. In de Kerstvakantie kwam een groep Duitsers. in het .,schooltje”. Ze verstookten alles wat brandbaar was, gelukkig, lieten ze de banken met rust. Na de vakantie waren ze weer ‘vertrokken. Wat verstookt was, werd door de bewoners weer’ hersteld. Zo maakte A. de Man een nieuwe rekenplank en een mooie aanwijsstok, die nog jaren dienst gedaan hebben.