Bron: Na de Watersnoodramp van 1953 werd in opdracht van het Commissariaat voor Sociale en Culturele Arbeid onderzocht welke projecten op het gebied van maatschappelijk-, vormings- en jeugdwerk aandacht behoefden. Onderdeel van de rapportage van destijds vormde een gedetailleerd beeld van de dorpen in Hoeksche Waard.
OUD-BEIJERLAND
Al eeuwen lang is de landbouw een hoofdmiddel van bestaan in Oud Beijerland, al moet ook de vlasserij er vroeger zeer belangrijk geweest zijn. Hiernaast was en is de fruitkwekerij van belang, maar de opkomst van het
Westland deed dit bedrijf achteruit gaan. Sedert onheuglijke tijden had Oud Beijerland veel neringdoenden, die hun waren in het eiland uitventten. Ook nu nog heeft deze plaats een verzorgende functie voor de Hoekse Waard. Ook is het de zetel van verschillende overheidsorganen, maatschappelijke instellingen en verenigingen, b.v. van kantongerecht, kantoor van belastingen e.a.
Het eigenlijke dorp is gebouwd als een stadje. Daarbuiten strekt zich een dijk uit met huizen: de Zinkweg, een buurtschap, die tegen Oud Beijerland aanleunt, maar toch min of meer een eigen gemeenschap vormt. Oud Beijerland is eigenlijk nog een groot familie-dorp. Mensen van buiten het eiland komen er moeilijk ,in” en zijn daardoor voor kennissen en vriendenkring aangewezen op andere import-mensen. (Iemand werd gevraagd: ,,Ben jij ook Oud Beijerlander?” Deze antwoordde: ,,Nee, ik woon er nu 12 jaar.” Het antwoord
luidde: ,,Dan zul je nooit een Beijerlander worden”.)
Na 1940 is hier enige verandering in gekomen door het ontstaan van een nieuwe buurt: de Zeeheldenbuurt. Hier woont veel ,import”, die ook de Beijerlander niet meer kent. De zorg voor het huis en de huishouding is vooral voor de vrouwen uiterst belangrijk. Velen zijn a.h.w. de slaven van hun huis. Alles moet gewreven, gepoetst en geschuurd worden, en men neemt weinig gelegenheid voor werkelijke ontspanning. Men heeft meestal een ,,nette” kamer, die geen bewoonde ruimte is, en waar de dingen stijf op hun plaats staan, en een woonkeuken, ,,Old finish”, teksten en Spiegel-series zijn hier favoriet in huis. Van bijna iedereen hangt de was op wasdag buiten, en kan de controle van de hele buurt passeren; men kan zien, wat, en hoe er gewassen wordt. Deze .,social control”, de critiek van de omgeving, behoedt soms bepaalde gezinnen voor afglijden naar een slonzig en ordeloos huishouden.
Op een bevolking van 7000 komen misschien ook maar 11 werkelijk a-sociale gezinnen voor, en meestal zijn dit dan nog geen autochthone Oud Beijerlanders, zo zei men ons. In de oude dorpskern komen nog veel één- en tweekamerwoningen voor. Men trouwt vrij jong. Soms op 16, 17, 18 jaar; er wordt dus eigenlijk een levensphase overgeslagen, en zonder zelf nog volwassen te zijn, krijgt men reeds kinderen op te voeden. Het is duidelijk, dat hierdoor een vicieuze cirkel ontstaat. Enerzijds ziet men de kinderen als ,,het openbaar worden van het zondigen van het vlees”. Er ligt een ban op het sexuele leven. Van kind af aan heeft men gehoord van het sexuele als van iets dat met zondigheid te maken heeft. Anderzijds is er als het ware een cultus rondom het kind. De uitzet voor babies is goed, ook in de armste gezinnen. Het Jonge kind wordt verwend: ,,Koning Kind”. Het blijkt, dat vooral de dochters, ook als ze getrouwd zijn, zich houden aan wat moeder wil. We zien dus ook hier de matriarchale lijn via de dochters, evenals een patriarchale lijn via de zoons, die zich als vader veelal niet met de opvoeding bemoeien. De kinderen groeien, wanneer ze ouder worden, de ouders uit de hand. Op school klaagt men in alle plaatsen van de Hoekse Waard, doch vooral ook in Oud Beijerland, over het late naar bed gaan van de kinderen. Vooral op Maandag zijn veel kinderen daardoor te slaperig om de lessen te volgen.
De sexuele voorlichting is een probleem. Op initiatief van enkelen is er in Oud Beijerland, bij wijze van experiment, op een avond voor jongeren gesproken over de sexualiteit door een predikant en een dokter; daar-
op volgde een bespreking, waarbij uit de gestelde vragen bleek, dat de Jeugd de zaak ernstig nam en grote belangstelling had. ,,Wat mag wel en wat mag niet?”; ,,Hoe ver mag je gaan?”, waren de vragen, die de instelling t.a.v. dit onderwerp typeren. Goede sexuele voorlichting, en niet alleen voor de Jongeren, moet in de toekomst zeker ter hand genomen worden. Dit is o.i. primair van belang voor de jonge gezinnen – in kleine groepen bijeen.
Illustratief voor Oud Beijerland is ook het volgende: 40 jaar lang was hier een arts, die zeer gezien was, en grote invloed had. Toen hij begon met het maken van Röntgenfoto’s, ging men aan het doorlichten een bijna magische waarde hechten: men wilde voor alles ,,doorgelicht” worden. Toen de dokter na zijn dood gecremeerd werd, i.p.v. begraven, zei iemand in het dorp: ,,Ik kan mij niet voorstellen, dat het zijn eigen wil geweest is.” De dokter was een der hunnen geworden, en men verwachtte de eigen opvattingen ook bij hem. De arts is vaak nog de medicijnman. Als de dokter geweest is, dan is men gerust. Het recept wordt dan wel enige dagen later gehaald.
De woningtoestand is ten dele nog slecht; er zijn veel sloppen in Oud Beijerland. De zorg voor de ouden van dagen is zaak van de diaconieën. In Oud Beijerland heeft men geen tehuis voor Ouden van dagen; wél in Numansdorp, Strijen en ‘s-Gravendeel, Daar gaan wel enige oude lieden uit Oud Beijerland heen. De ouden van dagen zijn meestal bij hun kinderen in huis; men weet niet van andere mogelijkheden.
Arbeid: In Oud Beijerland zijn 232 werknemers aangesloten bij het C.N.V, en 622 bij het N.V,V. Het N.V.V.-ledental is sinds 1948 verdubbeld, terwijl dat van het C.N,V. slechts met 14 steeg. De industrie, voor zover in Oud Beijerland aanwezig, breidt zich slechts langzaam uit. De N.V. Koen Visser, een palingrokerij en visconservenfabriek heeft een personeel van 50-100 man. De ,,Koni-works”-fabriek van de N.V. J. de Koning trekken wel ongeschoolde arbeiders aan en vooral ook jongens van de ambachtsschool. Dit is mogelijk door de sterke mate van mechanisatie in het bedrijf. Het aantal arbeiders (thans 300) is in betrekkelijk korte tijd relatief sterk toegenomen (van 120 tot 300). Er werken 20 mensen (specialisten) van buiten de H.W., 100 mensen komen van buiten Oud Beijerland. 80 Mensen van ,,Koni'” zijn woningzoekend, nl. de jonggetrouwden en een aantal uit de H,W,, dat zich in Oud Beijerland wil vestigen. Een grote moeilijkheid voor industrievestiging is het tekort aan geschoolde werkkrachten. Om deze reden heeft een in Oud Beijerland begonnen vatenkuiperij haar bedrijf weer opgeheven. Het aantrekken van vaklieden uit de grotere plaatsen in Zuid-Holland maakt de productiekosten te hoog. De grafische nijverheid – er zijn 2 bedrijven ~ heeft 39 man aan het werk.
De Z.-H. beetwortelindustrie vestigde zich na 1900. De fabriek trok veel arbeiders uit N.-Brabant aan, die allen R.K. waren. Deze fabriek is veel kleiner dan de Puttershoekse. De Zinkweg-bevolking is geheel agrarisch. De tegenstelling boer-arbeider is hier vroeger zeer scherp geweest. De beroepskeuze-voorlichting, gepropageerd in Flakkee en de H.W. door het Gewestelijk Arbeidsbureau, viel bij de Hoekse Waarders het meest in goede aarde, doch had vergeleken met Flakkee het minst positieve resultaat. Men komt in de stad gemakkelijker naar een Gewestelijk Arbeidsbureau dan hier. Als de mensen komen, is het vaak omdat ze er toe verplicht worden.
Het Openbaar Lager Onderwijs wordt bezocht door de kinderen van Hervormde ouders, leden van de Protestantenbond en onkerkelijke ouders. Het Hoofd van de school geeft zelf godsdienstonderwijs en niemand van de ouders maakt daar bezwaar tegen. De ouders leven wel met de school mee, ze brachten na de oorlog geld bijeen voor de salariëring van een kwekeling met acte. De oudercommissie geeft adviezen voor de ouderavonden en is mede daardoor bij de school betrokken.
Het Bijzonder Lager Onderwijs krijgt de kinderen van N.H. Chr. Geref., Geref. enz. ouders. Het gaat uit van de vereniging van Geref. Lager Onderwijs. Behalve de O.L.S. en de Chr. L.L.S. zijn er in Oud Beijerland nog een Rijks-H.B.S., 2 U.L.O.-scholen, een ambachtsschool en een industrie en huishoudschool. Hieronder volgt een overzicht van het aantal leerlingen, dat deze scholen bezocht gedurende de cursus 1953-1954, gespecificeerd (zie tabellen op pagina 5, onderaan).
Ongeveer 50% van de leerlingen zijn kinderen van land- of fabrieksarbeiders en 50% zijn zoons van patroons (timmeren of smeden). Velen worden geplaatst in kleine bedrijven. Verscheidene jongens vinden hun werk in Rotterdam-Zuid. Ongeveer 20% werkt buiten de Hoekse Waard, de overige 80% vinden werk in de Hoekse Waard zelf. Het U.L. O. vertoont het normale beeld van een U.L.O.-school op het platteland. Uit een aantal vragen – door jongeren van en van deze scholen op gesteld – bleek o.m. t.a.v. de sexualiteit: deze jeugd is niet voldaan over de wijze, waarop men over de sexualiteit oordeelt: ,,Waarom wordt het mooiste en wonderbaarlijkste in de mensheid, nl.de voortplanting, zo dikwijls omlaag gehaald door roddelpraatjes?” “Een meisje: ,,Waarom kan je op onze leeftijd geen vriend hebben zonder dat men er wat achter zoekt?” ,,Ik ben helemaal niet de jongste van de klas, maar toch hebben mijn ouders mij nog nooit iets op sexueel gebied verteld”. Evenmin over de kerkelijke verdeeldheid en de conflicten, die daaruit voort komen, is de jeugd tevreden. ,,Kunt U mij uit de Bijbel bewijzen, dat God zal vragen, tot welke kerk men behoort?”, ,,Waarom is er zoveel ruzie, als we allemaal in God geloven?”. Ook hier veel vragen over wat mag en niet mag, b.v. dansen, flirten, enz. Verder vragen over het hiernamaals: ,,In de hel zullen pijn en smart eeuwig zijn. Wat is eeuwig dan?” ,,Is er in de hemel een herkennen tussen ouders en kinderen?” Een vergelijking tussen het beroep van de vader en wat het kind wil worden (vragen gesteld aan 13-16-jarigen) gaf het volgende te zien: van de ongeveer 90 kinderen die ondervraagd werden, 40 jongens en 50 meisjes, wisten er 42 niet wat zo wilden worden, waarvan 24 meisjes. Daarbij waren er 9, die hetzelfde beroep als hun vader kozen (2 landbouwer, 2 kruidenier, 2 onderwijzer, 1 automobielbedrijf, 1 metselaar, 1 meubelmaker), enkelen met een uitgesproken interesse naar een bepaalde kant, b.v. zoon van accountant wil electrotechnicus worden, zoon van een scheepsarbeider onderwijzer, 10 die naar kantoor toe wilden. Overigens koos men zeer verschillende beroepen als: sportleidster, verpleegster, onderwijzeres, wika, dokter; en bij de jongens: ,,naar zee”, reiziger, onderwijzer, architect enz.
De Chr. Nijverheidsschool voor meisjes werd in 1949 gesticht (er moet nu reeds uitgebreid worden). De school stelt zich voor de meisjes voor te bereiden voor hun taak in huishouding of beroep. De leiding van de school heeft een open oog voor de mogelijkheden, die er liggen naast de meer “technische” vakken, in het algemeen vormend onderwijs. Het kost echter dikwijls moeite de geschikte krachten er voor te vinden. De meisjes, die de school bezoeken, zijn vaak luidruchtig en ruw. De directrice noemde ze eerder ongeschaafd dan onbeschaafd. De belangstelling en waardering van de ouders voor het werk van hun kinderen is niet altijd even groot. Naar aanleiding van vragen van meisjes over de sexualiteit werd een ouderavond gehouden, waar deze vragen besproken werden. Er kwamen 70 ouders, waarvan 7 uit Oud Beijerland (! ). Het gesprek met hen hierover was moeilijk. Wanneer de meisjes leren om een tafel te dekken en die wat gezellig te maken met bloemen, valt dit bij veel ouders niet zo erg in de smaak ze vinden het ,,gek”.
De H.B.S.: zoals reeds werd vermeld, wordt de H.B.S. door 130 leerlingen bezocht, uit 12 plaatsen van de H.W. T.a.v. de N.H. jongeren dient nog op gemerkt te worden, dat er zeer velen uit gezinnen komen, die alleen formeel de band met de N .H. kerk aanhouden. De jongens komen uit verschillende bevolkingsgroepen: veel boeren, winkeliers, ambtenaren; 1 à 2 leerlingen gaan studeren na de H.B.S. doorlopen te hebben .Er is voorkeur voor werk, dat lucratief schijnt, b .v. arts, tandarts en de technische beroepen. Men zei ons, dat de intelligentie der leerlingen beter is dan b.v. in Arnhem. Men is hier direct, nuchter, sterk pragmatisch. De literaire of muzikale belangstelling is gering; men denkt ook niet te lang over de toekomst. Voor een deel der jongeren kan men zeggen, dat ze een psychische puberteit doormaken (zoals men die b v. beschreven vindt bij Debesse – zij het meer ,,Nederlands”). Hun manieren zijn onopgevoed, ,,zij schijnen alleen lawaaierig te kunnen zijn en slaan met deuren”. Gymnastiek doen ze graag evenals hockeyen. Ze zijn over het algemeen sterk, fietsen b.v. grote afstanden naar school. De predikant, die hier het godsdienstonderwijs geeft, ondervond, dat hun neiging tot vragen en gesprek groot is. Ook hier worden veel ,,mag dit – mag dat”-vragen gesteld; er komen weinig doordachte vragen.
Kerkelijk leven:
Oud Beijerland is waarschijnlijk de enige gemeente in de H.W., die van oudsher Bonds is geweest. In 1880 zong men in de kerk nog de gezangen, sinds 1896 heeft men dat niet meer gedaan. De gemeente is in de loop der jaren zwaarder geworden. De eigenlijke exponenten van deze richting (o.w. enkele kerkeraadsleden) vindt men bijeen in de mannenvereniging. In de week laat men van elders predikanten komen, die dan in de kerk spreken over een bepaald onderwerp, meestal wordt dit een preek. Tegelijkertijd is er wel kritiek op de prediking van de plaatselijke predikant. Als er in de kerk ambtsdragers gekozen moeten worden, is de verkiezingsstrijd feller dan voor een gemeenteraadsverkiezing. Het aantal doopleden en lidmaten bedraagt 4860, waarvan 850 lidmaten, in de N.H. kerk. Het kerkbezoek is ’s morgens ongeveer 900, ’s avonds 1000. T.a.v. het belijdenis doen stelt men het vaak zo: ,,Wil je belijdenis doen, dan moet je ook bekeerd zijn”, maar ook: ,,Doe maar belijdenis, als je maar weet, dat je eigenlijk belijdenis moest doen van de waarheid”. Een onderscheiding dus tussen uitwendig en inwendig belijdenis doen. Zie ook de opmerkingen hierover van de Heer Korteweg in zijn artikel in ,,Pastorale Sociologie”. Het Avondmaalsbezoek is in de laatste 6 jaar toegenomen van ongeveer 70 tot 100 personen. Vroeger was er een kleine vaste groep, tegenwoordig is deze groep meer wisselend en komen er ook jongeren.
De Protestantenbond is opgericht in 1891 door de Oud-Beijerlanders zelf. Men is begonnen met plusminus 20 leden, die 1x per maand een kerkdienst hadden in de kleuterschool. Later stichtte men een gebouwtje, dat in het dorp bekend stond als ,,het kerkje zonder God”. Men zocht oorspronkelijk contact met de N.H. Kerk; toen dit niet mogelijk bleek, met de Remonstrantse Broederschap. De Protestantenbond bestaat uit een klein aantal intellectuelen, veel allochthonen, enkele middenstanders, terwijl slechts een kleine groep behoort tot de autochthone bevolking. Totaal zijn er thans plusminus 120 leden.
De autochthonen, die tot de buitenkerkelijken behoren, prefereren de confessionele vormen boven de vrijzinnigheid. Een buitenkerkelijke zei eens: ,,Als ik vroom word, word ik nooit vrijzinnig, maar zoals de grote kerk is’. Het komt wel voor, dat mensen, die van buiten komen, eerst aansluiting zoeken bij de N.H. kerk, het daarna bij de Protestantenbond proberen, en tenslotte buitenkerkelijk worden. Omgekeerd komt het voor dat mensen, die hier niet aan het kerkeliik leven deelnemen, elders direct actief kerkelijk medeleven. Er wordt naar de radio-preken geluisterd; o.a. zeer veel naar de I.K.O.R. preken. Ook wel naar Ds. van Ginkel (Woensdag) en de N.C.R.V.-vragenman (Donderdag). Er is aan de Zinkweg een ,,luisterclub” van het I.K.O.R. Van Kerkeraadszijde is hier bezwaar tegen gemaakt, omdat er ,,hoorspelletjes” bij waren. Er was een interkerkelijke studiekring. Ook de straatprediking is interkerkelijk, vrnl., N.H., Geref. Kerken en Chr. Geref. Kerk. De Geref. Gem. is niet ontstaan uit een schisma ter plaatse, maar gegroeid vanuit Nieuw Beijerland. De bevindelijke stroming is er sterk en bewust gemaakt en georganiseerd door ds. Kersten via zijn optreden in de politiek. Ds. Kersten heeft hier vaste voet gekregen door het optreden van Herv. Predikanten als sprekers voor de S.G.P. Van belang is ook de Ned. Geref. Gem. in de Kerkstraat, een stichting van Ds. L.G.C. Ledeboer. Een afscheiding van deze Gemeente is de groep-Struyk.
Jeugdverenigingen
De Jongemannenvereniging (op G.G.) van Oud Beijerland neemt een bijzondere plaats in. Deze jongerengroep heeft ondanks de strakke leiding de laatste 15 à 20 jaren de figuren opgebracht, die het met de gang van zaken in het jeugdwerk niet eens waren, die critiek hadden op het kerkelijk leven en die vooral na de oorlog op vele manieren getracht hebben nieuwe wegen te bewandelen om de jeugd buiten de verenigingen te benaderen. Ondanks indirecte critiek, ook binnen hun vereniging, werd de solidariteit niet verbroken en blijft men op zijn post in de verenigingen – bezoekt tegelijkertijd de Jonge Kerk-kringen enz. De J.V. telde aan het eind van de oorlog 80 leden, waarvan 50 à 60 trouw kwamen .
Men kwam op Zondagmiddag bijeen, hield een Bijbelbespreking en daarna besprekingen over vrije onderwerpen. De groep was toen zo groot geworden, dat het lokaal te klein werd en men de groep moest splitsen. De na-oorlogse tijd bracht een achteruitgang in het ledenaantal en ook wel in de kwaliteit van de gesprekken, de teamgeest enz. Het was een tijd van grote discussies over de na-oorlogse situatie vooral op kerkelijk en politiek terrein. Deze luwden echter toen een aantal jongemannen als militair naar Indonesië moest. Slechts weinigen zijn daarna op do J,V. teruggekomen. Men hield vanuit de J.V., wel schriftelijk contact, dat door de jongens in Indonesië wel op prijs werd gesteld om de goede bedoeling, maar overigens als ,zeurderig en prekerig” werd gekwalificeerd. Toch zat er aan het vertrek van deze leiders een lichtzijde; de jongeren kregen hun kans. Vroeger hadden slechts enkelen het woord; wanneer een jongere een opmerking maakte, werd hij direct met een antwoord ,,neergesabeld”. In tegenstelling tot vele Jongelingsverenigingen in de H.W, hadden de
(meeste eenvoudige) jongens hier zelf de leiding in hun vereniging, niet onderwijzers of kerkelijke ambtsdragers.
De Oud Beijerlanders voerden ook op bondsvergaderingen van de J.V. het woord en hadden daar hun mening over de landelijke gang van zaken. Langzamerhand begint de activiteit van de J.V. in 1948 – 1949 weer toe te nemen: er komen opnieuw jongeren naar voren die een andere koers wensen. In hun vrije onderwerpen ontpopten zij zich min of meer als revolutionairen die zich niet bevredigd voelden over de traditionele, categorische opvattingen over geloof en leven, kerk en vereniging, Deze onrust komt ook naar voren in de vragen in de vragenbus. Enkele voorbeelden: ,,Gaat geloof vooraf aan bekering of omgekeerd?”, ,,Mag je kaarten, dansen, lid van het N.V.V. zijn?”, ,,Mag een meisje een lange broek dragen?”. Verder waren er ook veel vragen betr. de Zondagsheiliging. De meest verontruste groep hield bijdragen over b.v. de volgende onderwerpen: de Open Deur, Henriëtte Roland Holst, India, Ds. Buskes, Ds. H.A.Visser enz. Van beide kanten was er bereidheid om naar elkaar te luisteren. Dit moge blijken uit een aantal opmerkingen. Allereerst van de meer conservatieve groep, waarvan een vroegere voorzitter zei: ,Ik vroeg mezelf af bij het leiden van Bijbelbesprekingen: ben ik geen farizeeër? Ik vond mijzelf zo koud bij het spreken over al deze dingen. Ik kon het niet langer zo en wilde bedanken. Toen ben ik gaan luisteren naar de andere groep. Je kunt wel iets veroordelen, maar dat is niet goed. Eerst moet je het gaan onderzoeken. Wij verwierpen wel eens wat, wanneer we een klank hoorden die ons niet aanstond. Ik ben naar die klanken gaan luisteren, waar het vandaan komt en waar men zo spreekt”.
En een stem van de andere groep: ,,Wat er op de J.V, gezegd wordt, had niets met het leven te maken. We probeerden actueel te zijn. Zodra we over iets spraken, werd het in het beschouwelijke vlak getrokken. Men zei niet ,,ik vind het zo”, maar ,,men denkt er zo over”. Maar het ging ons altijd om de J.V. De J.V. mocht niet verlopen, wij moesten bij elkaar blijven.” Tussen deze beide actieve groepen in was een derde groep, die geen duidelijk geluid liet horen. Het was eigenlijk geen groep, men was indifferent; enkelen trokken zich terug in isolement, anderen bleven komen. Meningsverschillen werden meestal zonder veel narigheid geregeld; zo wilde de ,,radicale” groep gezangen zingen, de conservatieve groep betoogde daarentegen, dat in het reglement stond, dat men behoort aan te vangen met een psalm. Nu zingt men een psalm, daarna een gezang, en aan het slot weer een psalm. Twee leden waren tegen rhythmisch zingen, maar legden zich er bij neer, toen men er toe besloot. Het viel ons op, dat er leden zijn, die de oude bijbelvertaling gebruiken, doch er waren er ook enkelen, die de nieuwe vertaling voor zich hadden.
Het volksdansen: n.a.v. een inleiding op de J.V .over ,,stijl en stijlloosheid” ontstond er een discussie over culturele vorming. Een groot deel van de jongens achtte de J.V. een studievereniging en voelde niets voor lekespel, volksdansen e.d. Ook kwamen er vragen of men niet bijeenkomsten kon houden, waar jongens en meisjes bij elkaar zouden zijn. ,,Moet ik mijn meisje op de dijk gaan zoeken op Zaterdagavond of kunnen we elkaar ook op verenigingsavonden ontmoeten?” vroeg men. Inmiddels was – los van de J.V.- op initiatief van een onderwijzer in Oud Beijerland een zanggroep en een volksdansgroep opgericht. De laatstgenoemde groep trok de meeste leden. Volksdansen werd met enthousiasme gedaan. Deze groep bestond uit Geref. leden van ,,Jeugd en Evangelie”, ,,buitenkerkelijken” en ook enkelen van de J.V. en M.V. De vrijzinnigen voelden meer voor modern dansen, veel N .H. jongeren, die eigenlijk graag wilden meedoen, ,,mochten niet van thuis”. Op den duur kwamen er ook jongens en meisjes van andere dorpen, zelfs uit Goudswaard, om met deze volksdansgroep mee te doen. Er ontstond een goede band in de groep; ieder jaar ging men kamperen en er werd een lekespel ingestudeerd, dat gespeeld werd in de Protestantenbond. Intussen deed ook de Padvinderij aan volksdansen. Toen echter de leider van deze volksdansgroep uit Oud Beijerland vertrok werd de groep steeds kleiner en werd zij tenslotte opgeheven. Deze ontwikkeling is een illustratie van hetgeen we ook in ‘s-Gravendeel zullen zien: het geheel wordt gedragen door een enkele enthousiaste leider, er is te weinig bewustheid van een doel, en geen ,,follow-up”. De bezigheid is te eenzijdig: alléén-volksdansen kan geen doel in zichzelf zijn.
De instuif: in de oorlog was in Oud Beijerland een Herv. Jeugdraad opgericht, die in hoofdzaak uit ouderen bestond. De Jeugdraad oefende weinig invloed uit op de gang van zaken in de kerkelijke jeugdverenigingen. Enkele personen uit deze Jeugdraad hadden echter het oog gericht op de ,,dijkjeugd” en besloten om samen met enkele leiders van de knapenvereniging een instuif te organiseren. Er werd een commissie (later de ,,magneet-comm.”) ingesteld, men verzamelde wat spelen en tijdschriften en bracht dit bijeen in het N.H. jeugdgebouw ,,Maranatha”, daarna zette men een advertentie in de krant, dat de instuif ,,De Magneet” Zaterdagavond open was, en dat iedereen welkom was. Aanvankelijk kwamen jongens en meisjes van de J.V. en de M.V. Men liet ook wel eens iemand komen, die vertelde, of men zong wat. Ook werd een enkele keer een film gedraaid, of men liet door jongens en meisjes van een andere plaats bepaalde voordrachten doen. Om 10.30 uur sloot de ouderling de avond met gebed. Later kwamen steeds meer jongeren van 16 – 17 jaar, die niet bij de verenigingen waren aangesloten. Men kreeg grote moeite om de orde te handhaven, terwijl het aantal bezoekers uit de J.V. en de M.V. terugliep van 100 tot 40. De leiders moesten als politieagenten optreden en werden ook als zodanig beschouwd. Toen zijn 2 jongere leiders begonnen met clubvorming, hetgeen bij de jongens wel insloeg. Doch toen het instuifwerk vrnl. in deze jongere handen kwam, had de Commissie inmiddels veel bezwaren tegen dit werk, mede door de ontstane moeilijkheden, nl. enerzijds de afkeuring van de kerkeraad t.a.v. dit werk, anderzijds de .,janboel”, die de instuifavonden geworden waren. Door deze moeilijkheden kon het instuifwerk tenslotte niet worden voortgezet.
Na deze mislukking heeft het instuifwerk weer opnieuw een kans gekregen, vrnl. door het initiatief van reeds genoemde positieve jongeren uit de J.V. in samenwerking met een aantal ouderen en enkelen uit de eveneens genoemde volksdansgroep. Men startte opnieuw met de ,,Instuif”. Er werd een ,,open avond” van 7.30 – 9.30 ’s avonds gehouden, waar de jeugd kon sjoelen, schaken enz. Ook was er een tafelbiljart; na 9.30 begon de ,,gemeenschappelijke avond” , waar b.v. een ,,eaetherforum” optrad en hersengymnastiek of een spraakwaterval georganiseerd werd. Het aantal bezoekers nam in korte tijd toe van 50 tot 80. De instuif was opengesteld voor leden van J.V .en M.V., die vrienden en kennissen mochten meebrengen. Het jaar daarop deed men op de gemeenschappelijke avonden sjoelwedstrijden, touwtrekken, volleyball, voordracht, zang, muziek. Zo werd er op een avond ook een inleiding met lichtbeelden over sterrenkunde gehouden. Opnieuw werden er clubs opgericht, die op hun beurt een gemeenschappelijke avond moesten verzorgen. Dit alles kostte veel inspanning maar het lukte. Niet altijd heeft men voor ogen gehad wat men precies wilde met de instuif; al deze pogingen vloeiden a.h.w. uit het werk voort, uit de drang naar ,,iets anders”. Toen kwam de vraag om ook op Zondag iets te doen. Tijdens het gesprek hierover bleek, dat de meeste ouderen hier huiverig voor waren. Door de onzekerheid hierover gebeurde het dat op Zondag wel jongeren bij de uitgang van de kerk op de leiders stonden te wachten om te vragen of er nu ook instuif gehouden zou worden ’s avonds.
Tenslotte werd er s Zondagsavonds gewandeld – halverwege ging men zitten, dan werd er een gedicht gedeclameerd of men praatte wat met elkaar. Een van de meisjes, die hieraan meedeed, zei: ,,Vroeger las ik maar wat romannetjes. Ik vind nu een gedicht ook mooi.” Zo staat de instuifcommissie voor de vraag of zij inderdaad leiding zal geven aan de ontspanning van de jeugd op Zondag. De leiding is vast van plan dit instuifwerk voort te zetten .De vraag is wat deze groep gaat doen wat ze betekent in de J.V. en hoe de houding van de kerkeraad zal zijn in de toekomst t.a.v.de activiteit van de Jeugdraad. In do meisjesvereniging op G.G. in Oud Beijerland is minder ,,beweging” waar te nemen. Gedurende de oorlog was er een vrij grote groep, na de oorlog verlieten veel meisjes de M.V. Eigenlijk heeft de M.V. sedertdien min of meer op dood spoor gestaan; een tijd lang was het ledenaantal gedaald tot 12. Van een proefneming om in de week i.p.v. op Zondag te vergaderen is men weer teruggekomen. Een vijftal meisjes dat vroeger op de M.V. was ia nu bij het instuifwerk betrokken. De Knapenvereniging en de kleinere-meisjesvereniging hadden evenzeer moeilijkheden, vrnl. met het programma en de ordehandhaving. Het is duidelijk dat deze nauw met elkaar verband houden. Men heeft er bij de kerkeraad ook op aangedrongen, dat er kadertraining gegeven moest worden. Een korte tijd heeft een wika uit Dordrecht wat kadertraining gegeven, vooral de kleine meisjesvereniging heeft hiervan geprofiteerd. De knapenvereniging telt 30 leden van 12-14 jaar en eveneens 30 leden van 14-16 jaar. Men komt Zondagsmiddags van 2-3 uur bijeen. Er wordt een bijbel-inleiding gehouden en men probeert daarna de jongens zelf een inleiding te laten houden. Van tijd tot tijd komt men ook voor ontspanning in de week bijeen. De laatste tijd heeft men zich in clubjes gesplitst. De kleine-meisjesvereniging telde plusminus 80 leden, er is een groep van 12-14 jaar en een van boven 14 jaar. Door moeilijkheden met de kerkeraad en gebrek aan geschikte leiding was dit werk praktisch verlopen; op initiatief van de Jeugdraad is het weer gestart. Men komt nu in clubjes aan huis bijeen. Er zijn groepen bij, die graag komen. De leiding van de kleine-meisjesvereniging heeft besloten om i.p.v. de leiddraden en krantjes van de Bond op G.G. de leiddraden van de C.J.V.F. te gaan gebruiken; men hoopte hier meer aan te hebben voor de practijk van het werk. Op de Zinkweg is er een groep die met de meisjes handenarbeid doet en tracht vanuit het leven over de Bijbel te spreken, waar dus levensvragen behandeld worden. De collega’s-leidsters uit Oud Beijerland hebben hier erg veel critiek op en zeggen, dat ,,Gods woord de hoofdzaak moet blijven”. De weerstanden, die men bij al dit jeugdwerk ondervindt zijn van drieërlei aard: min of meer kerkelijk-politieke, verder traditionele bezwaren, en gebrek aan paedogogisch inzicht en vorming bij diegenen, die leiding moeten geven aan hot jeugdwerk. Veel kerkeraadsleden geven tegenwoordig geen openlijke critiek, maar stellen zich niet verantwoordelijk voor dit werk. Er worden opmerkingen door gegeven als: ,,Ze zitten bij elkaar op schoot” (n.a.v. stoelendans), ,,Ze maken teveel leven en stampen met de voeten” (n.a.v. volksdans) en na een instuif, waar doppen van limonadeflesjes op de vloer lagen: ,,De kurken van de drankflessen liggen over de vloer” ; ,,Wij geven nooit geld voor een dansvloer” (n.a.v. een nieuw jeugdgebouw). Men distantieert zich van het jeugdwerk als dit niet meer conform de op vattingen van de heersende groep in de kerkeraad geschiedt. Een citaat uit de laatste tijd: ,,Wij hebben nu een jeugdleider, nu krijgen we een Chr. voetbalclub op Zondag”. Op deze indirecte wijze uit men zich tegen al het nieuwe. Hiertegenover staat, dat de Kerkeraad desgevraagd het Instuif werk financieel steunt.
De Jonge Kerk functioneert in Oud Beijerland goed. Hier treft men eigenlijk de jeugd (tot 35 jaar), die in de kerkelijke verenigingen het vooruitstrevend element vormt. Een door ons bijgewoonde openingsavond van het winterwerk was qua programma uitstekend verzorgd. Het niet-kerkelijke verenigingsleven is na de oorlog wat teruggelopen. Vermelding verdient nog het voorbeeld van een buurtvereniging: in een betrekkelijk nieuwe woonwijk, waar vrnl. jonge gezinnen wonen kwamen de mannen regelmatig bijeen om wat over politiek te praten; de vrouwen organiseerden o.a. een kookcursus en het jaar daarop eon lampekappen-cursus. De mannenclub is gestaakt – ze raakten uitgepraat; de vrouwen komen nog wel eens bijeen. Dit snelle ontstaan en weer verlopen van allerlei verenigingswerk is karakteristiek voor Oud Beijerland en andere plaatsen in de H.W. Zo is men momenteel zeer enthousiast voor het ,,spreken in het openbaar”. Drie verschillende instituten die hierin cursussen geven, opereren met succes in Oud Beijeland. Maar zal dit blijven?
Klik op de afbeelding voor een vergroting