In 1978 werd ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de krant ‘het Hoekschewaardje’ (gestart als de Nieuwe Vlaardingsche Courant en het Nieuwsblad, gewijd aan de belangen van de Hoeksche Waard en IJsselmonde) een aantal artikelen gepubliceerd over de lokale geschiedenis. Dit artikel gaat over het ontstaan van de drinkwaterleiding in de Hoeksche Waard.
Artikel ‘Hoe de Hoeksche Waard drinkwaterleiding kreeg’ – 1978
Eeuwenlang ging de mensheid gebukt onder de gesel van besmettelijke ziekten, die niet zelden rigoureus om zich heen grepen. De bijna met de regelmaat van de klok terugkerende epidemieën van pest, typhus, cholera of pokken halveerden soms de bevolking van stad en dorp of ontvolkten zelfs hele landstreken. In vrijwel alle gevallen konden deze ziekten tot zulke uitbarstingen komen door het nagenoeg ontbreken van enige hygiëne. Schoon en zuiver drinkwater bleek uiteindelijk de oplossing van de problemen te zijn. Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw vormde ook de Hoeksche Waard geen uitzondering op de regel dat het niet zo rooskleurig was gesteld met de drinkwatervoorziening. Een waterleiding was lange tijd een onbereikbare luxe. Alleen de stad Amsterdam (1853) en Rotterdam (1874) en nog een twintigtal andere gemeenten in Nederland konden zich een waterleidingbedrijf permitteren. Voor de inwoners van de Hoeksche Waard betekende dit dat ze zich moesten behelpen met regen of grondwater. Wanneer hun dorp aan het buitenwater lag was er nog de extra-mogelijkheid van rivierwater.
Regenput
Het regenwater werd vanuit de dakgoot opgevangen in een regenton of in een waterdichte gemetselde regenput in de grond. In de gevallen dat er “hoge” eisen gesteld werden aan de waterkwaliteit, werd het water door een filtertje van zand en grind geleid om het grovere vuil van het dak tegen te houden. Een andere mogelijkheid om aan dagelijks huishouden drinkwater te komen was een gemetselde, poreuze put in de grond, die volliep met grondwater. In beide gevallen werd het water naar boven gehaald met een pomp of simpelweg een putemmer. In droge tijden – niet alleen ’s zomers maar soms ook ’s winters – gaf deze manier van watervoorziening regelmatig problemen. De bewoners van de dorpen aan de rand van de Hoeksche Waard konden dan echter terugvallen op het rivierwater. Dat gaf aanleiding tot een druk verkeer door het dorp en bij de haven. Mensen met een juk met twee lege emmers begaven zich naar buiten en ontmoetten op iedere straathoek andere sjouwers, die hun kostbare lading water – plankjes op de emmers tegen morsen – huiswaarts zeulden. Thuis ging het water in de regenton, eventueel voorzien van een portie aluin om enige mate van zuivering te bewerkstelligen.
Dood water
Tot na 1850 nam men het nog niet zo nauw met de hygiëne. De bacteriologie stond nog in de kinderschoenen. De dorpsbewoners waren over ’t algemeen niet zo ontwikkeld, waardoor ze het belang van het koken van drinkwater lang niet altijd zagen. Bovendien vonden de meesten het drinken van gekookt water juist niets. Ze zetten zelfs vraagtekens bij dit “dode” water. Huishoudwater werd vroeger ook vaak betrokken uit vlieten en sloten met veelal stilstaand water. Handen, gezicht, vaatwerk en melkgerei konden daarom dagelijks met ongezuiverd en vaak zeer onbetrouwbaar water in aanraking komen. In die tijd speelde er nog een probleem. De geneeskundig inspecteurs klaagden namelijk steen en been over de bodemvervuiling door verkeerde constructie van privaten en onvoldoende zorg daarvoor. “Een riolenstelsel ontbreekt, het vuil wordt op de mestvaalt gegooid, waterputten liggen dicht bij de privaten en de bestrating is slecht, waardoor vuil gemakkelijk in de bodem kan doordringen,” zo vatten de geneesheren de ongezonde situatie samen.
Pokken-epidemie
Dat het ziektebeeld in de vorige eeuw evenredig was aan de waterkwaliteit en de hygiënische situatie is niet zo moeilijk te begrijpen. Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw maakt onder meer de typhus veel slachtoffers in de Hoeksche Waard. In 1883 deed zich verder een schrikbarende pokkenepidemie voor. Daarbij vielen in Oud-Beijerland, dat destijds zo’n 5.000 inwoners telde, 190 doden. Ook de cholera waardde rond onder de bevolking In hevige uitbarstingen. Zo was er de epidemie van 1848/1849, terwijl er in 1866 èn 1867 nieuwe volgden. De massaal heersende ziekte varieerde in 1866 in duur van 2 weken in Puttershoek tot 11 weken in Nieuw-Beijerland. Toen na deze drie epidemieën de balans werd opgemaakt bleek dat van de rond 25.000 inwoners van het eiland er 561 de geest hadden gegeven. Dat is ruim 2% ! In 1868 concludeerde een door de koning ingestelde commissie dat drinkwater een grote rol speelde bij de verspreiding van cholera. Vastgesteld werd namelijk dat uitwerpselen van choleralijders het grondwater kunnen besmetten, waardoor welputten of drinkwaterbronnen verontreinigd kunnen worden.
Buurtput
De vervuiling kon ook ontstaan door het afspoelen van vuil vaatwerk onder de pomp, zo vond de rijkscommissie uit. Tijdens het onderzoek viel ook op dat een concentratie van ziektegevallen op één plaats bijna altijd voorkwam wanneer water uit één buurtput betrokken werd. De eindconclusie van de onderzoekers luidde dan ook: “De beschikbaarstelling van goed en zuiver drinkwater aan de bevolking is noodzakelijk voor een betere volksgezondheid. Daarvoor verdient de bouw van centrale drinkwaterleidingen aanbeveling.” Omdat de cholera in Oud-Beijerland in hevige mate had huisgehouden, is het niet zo verwonderlijk dat daar de eerste plannen voor verbetering van de hygiënische maatregelen van de bevolking van de grond kwamen. Zo werd besloten alle privaten bij de sloten te verwijderen en een aantal soms zeer vuile sloten te dempen of juist uit te diepen voor een betere doorstroming. De particulieren die nalatig bleven werd een boete van f 3,- in het vooruitzicht gesteld. Daarnaast zou het privaat op hun kosten door de gemeente worden verwijderd.
Politieverordening
In het kader van deze schoonheidsactie stelde de Oudbeijerlandse raad in 1885 een Politieverordening vast met bepalingen “ter bevordering van de reinheid.” Een interessant artikel daaruit is het volgende: “Op de trap in den Oostelijken Havenmuur bij de grote zeesluis mag alleen water worden geschept, terwijl in de haven niets mag worden uitgespoeld, gereinigd of uitgegoten. Pogingen om goed drinkwater te krijgen via een waterleiding leverden in Oud-Beijerland na 1867 aanvankelijk niet zoveel succes op. Ze liepen waarschijnlijk alleen uit de op plaatsing van enkele dorpspompen, waarvan één aan de Beneden Oostdijk. In 1883 werd getracht drinkwater uit de grond te halen. Hoewel men zowel in Mijnsheerenland als in Oud-Beijerland helder grondwater op wist te pompen, mislukten beide ondernemingen. Het water was namelijk niet geschikt voor de consumptie. Ook een boring naar diepere watervoerende lagen in Oud-Beijerland werd een fiasco. In de diepte stootte een boorbuis op een hard voorwerp en raakte defect, waarna ook deze poging gestaakt werd.
Buiswaterleiding
Na een maandenlange periode van stilte aan het “waterfront” kwamen er in Oud-Beijerland nieuwe initiatieven op tafel. Gemikt werd op een buiswaterleiding voor water uit het Spui. Een leiding naar het Achterspui, waar een pomp gepland was, werd echter te duur voor het toen arme Oud-Beijerland. Een pijpleiding door de gemeentesloot bij de Havendam vond de gemeenteraad weer niet doelmatig en ook dat idee verdween in de prullenmand. In 1885 lanceerde een particulier het eerste serieuze voorstel tot de aanleg en exploitatie van een drinkwaterleiding in Oud-Beijerland. De enige voorwaarde die gesteld werd was dat de gemeenteraad gedurende 15 jaar een jaarlijkse waterafname van f 1,50 per persoon garandeerde. De raad besloot echter het voorstel aan te houden, gezien de ongunstige financiële positie van de gemeente. Vervolgens stond de kwestie weer een tijd op een laag pitje, totdat het vraagstuk in 1887 weer volop in de belangstelling terugkeerde. De Oudbeijerlandse aannemer W. Bottenberg vroeg de raad namelijk een concessie voor het op poten zetten van een waterleidingbedrijf. De waterleiding zou de gemeente niets kosten, want Bottenberg stelde zich voor het bedrijf in de vorm van een NV te gieten. Ondanks dit aantrekkelijk klinkende aanbod ging de raad – destijds met name bestaande uit oudere en conservatieve figuren – niet zonder slag of stoot akkoord. Pas nadat de waterleiding in diverse achtereenvolgende raadsvergaderingen onderwerp van gesprek was geweest, ging de raad door de knieën en verleende Bottenberg een concessie voor 50 jaar.
Cent per twee emmers
Daarbij werd overeen gekomen dat de aannemer in elk geval tien jaar lang drinkwater aan de gemeente zou leveren. Er moesten in dat kader vier publieke kranen worden geplaatst, die elk tenminste 12 liter water per minuut leverden. Verder moest voor de gewone werkman dagelijks water beschikbaar gesteld worden à één cent per twee emmers en voor “bedeelden” gratis één gang of twee emmers water per dag. Ook verplichtte Bottenberg zich gratis water te leveren aan publieke gebouwen, als de scholen in de dorpskom en het burgerlijk armenhuis. De verdere totstandkoming van de waterleiding speelde zich in vrij hoog tempo af. Op 12 december 1887 werd de NV Oud-Beijerlandsche Hoogdruk Waterleidingmaatschappij opgericht. De kapitaalverschaffers waren inwoners van Oud-Beijerland, waaronder met name de notabelen. De jonge maatschappij liet geen gras groeien over haar streven. Vrijwel direct werd een aanbesteding gehouden, waarbij de werkzaamheden voor de volgende bedragen werden gegund: het leveren en leggen van gietijzeren buizen f 10.449, het leveren en leggen van dito hulpstukken f 800, het leveren en plaatsen van afsluiters en brandkranen f 1.600, de levering van het stoom – en pompwerktuig, een hevelcentrifugepomp en stoomketels f 5.790 en de bouw van de watertoren, het werkgebouw, de bezinkbakken en de filters f 10.050.
Opening
10 September 1888 werd één van de belangrijkste data in Oud-Beijerlandse historie. Op feestelijke wijze wordt de Hoogdrukwaterleiding in gebruik genomen door het laten spuiten van een acht meter hoge fontein op de Oost-Voorstraat. De druk werd bereikt door het 60 m3 omvattende hoogreservoir in de watertoren, dat in een uur tijd kon worden gevuld. De inhoud van het hoogtereservoir was zo voldoende om te voorzien in de volledige waterbehoefte van Oud-Beijerland van één dag! Overigens was de druk in 1911 al zover vergroot dat een waterzuil zich tot 15 meter hoogte kon verheffen. Aanvankelijk werd het gemiddeld dagverbruik per hoofd van de bevolking op zo’n 12 liter geraamd. Geschat werd dat in burgerhuizen jaarlijks voor f 8,50 tot f 15 aan water zou worden afgenomen. Van arbeiderszijde rekende men op een jaarafname ter waarde van f 5,20 tot f 6,25. Een betrekkelijk gering aantal jaren later konden de Oud-Beijerlanders tot hun tevredenheid constateren dat de waterleiding beantwoordde aan haar doel; het terugschroeven van het sterftecijfer door besmettelijke ziekten. In 1894 deed zich het laatste geval van pokken voor en in 1919 sloeg de typhus nog één keer toe.
Sterftecijfer
In 1920 kon bovendien worden geconstateerd dat het sterftecijfer nog “slechts” 12,3 promille bedroeg, tegen maar liefst 43,5 promille in 1865. Ook deze vooruitgang kon voornamelijk op rekening van de waterleiding geschreven worden. Momenteel is het Oudbeijerlandse sterftecijfer overigens niet hoger dan 2,3 pro mille. Aangemoedigd door het succes van het Oudbeijerlandse waterleidingbedrijf, kwamen kort na de eeuwwisseling ook in de rest van de Hoeksche Waard activiteiten op gang die moesten leiden tot een eigen moderne drinkwatervoorziening. In 1902 werd Heinenoord gekoppeld aan de Oud-Beijerlandsche Hoogdruk Waterleiding. Een eigen watertoren zorgde voor de druk in het dorpje aan de Oude Maas. Het duurde tot 1915 voordat er een nieuw waterleidingbedrijf op het eiland ging draaien, de Waterleiding ‘s-Gravendeel/Strijen, die in 1918 ook water begon te leveren aan Numansdorp. In de jaren 1923/1924 breidde dit bedrijf zijn verzorgirigsgebied drastisch uit. Ook de dorpen Puttershoek, Maasdam, Mijnsheerenland, Westmaas, Klaaswaal en Zuid-Beijerland werden aangesloten op het leidingensysteem van de drinkwaterfabriek in ‘s-Gravendeel, die inmiddels Kilwaterleiding was gaan heten.
1952
Hoe onwaarschijnlijk het ook moge klinken, het duurde nog bijna 30 jaar voordat alle 14 Hoekschewaardse gemeenten voorzien waren van een drinkwaterleiding. Geldgebrek was de oorzaak dat de dorpen Nieuw-Beijerland, Goudswaard en Piershil – ondanks talloze discussies en pleidooien in de raden pas in 1952 water uit de kraan kregen. Water uit het Spui, geleverd door de Oud-Beijerlandsche Hoogdruk Waterleiding. Tot dat jaar moesten de bewoners van de westelijke drie zich behelpen met regenton en regenput. Momenteel is de drinkwatervoorziening voor de hele Hoeksche Waard in handen van één bedrijf, de Stichting Bronwaterleiding Hoeksche Waard. Deze stichting kwam in 1964 in plaats van de Kilwaterleiding. Inmiddels gingen alle resterende waterleidingbedrijven op het eiland in de Bronwaterleiding op. In het kader van deze fusie werd het leeuwedeel van alle bedrijfsgebouwen en watertorens afgestoten. De levering van drinkwater in de Hoeksche Waard wordt nu verzorgd door het pomp- en waterwinstation in ‘s-Gravendeel, daarbij geholpen door opjaagstations in Oud-Beijerland en Klaaswaal.
Vier miljoen m3
De huidige waterproduktie beloopt ruim vier miljoen kubieke meter per jaar. Het water kan op maar liefst 24.000 punten worden afgetapt in de Hoeksche Waard. Een aantal dat sinds 1920, toen het eiland nog maar 1.900 aansluitingen telde, bijna verdertienvoudigde! Waar de drinkwaterleidingen oorspronkelijk voor bedoeld waren is bereikt; gruwelijke epidemieën behoren tot het verleden. Gezien alle andere onschatbare voordelen die het waterleidingsysteem ons bracht kan de eindconclusie nauwelijks anders luiden dan: “Hulde aan de drinkwaterleiding!!!”