Zonder de oorlog zou ik dat Westmaase meisje zijn gebleven

Dit artikel is gepubliceerd in de Hoeksche Waard Exclusief van 16 december 2019 (website HWE). U kunt dit artikel downloaden in PDF-formaat: hwe-17dec2019-omagroenenboom

Adrie in ’t Veld groeide op in de Hoeksche Waard. Na een verblijf van 35 jaar in Noord Holland woont ze tegenwoordig in Poortugaal, de geboorteplaats van haar man Siem Groenenboom. Vanuit een tot appartementen omgebouwde boerderij volgt ze de Facebookgroep ‘Hoekschewaard in vroeger tijden’ op de voet. Haar herinneringen aan het verleden zijn levendig, voor haar kinderen en kleinkinderen schreef ze mappen vol met anekdotes uit de Hoeksche Waard. En wanneer ‘Oma Groenenboom’ gaat vertellen, lijkt ze niet te stoppen…

Zo jong, en dan al moeten sterven

,,Ik was het vierde kind, mijn ouders Kees in ’t Veld en Annigje Buitendijk kregen acht kinderen. Mijn geboorte kwam op een slecht moment. Niet alleen vanwege de crisis, ook omdat mijn vader voor zichzelf probeerde te beginnen. Sinds drie weken had hij ontslag genomen bij de boer waar hij met plezier had gewerkt. Diens zoon nam het over, mijn vader vertikte het om orders aan te nemen van iemand die hij zelf had opgeleid. De consequentie was dat het gezin het knechtshuis moest verlaten. Drie weken na de verhuizing naar een piepklein huisje aan de Westdijk in Mijnsheerenland werd ik daar in de bedstee geboren, op 21 mei 1932. Mijn vader ging samen met zijn zwager lokale groentes, fruit en aardappelen verkopen in Rotterdam, het was tot mislukken gedoemd. Voor mijn moeder was dat een zware tijd, ik hoorde later van mijn zus dat ze wegkroop in de kelder als er weer een schuldeiser voor de deur stond. Toen de rente en aflossing niet kon worden betaald schreef ze een brief naar de koningin. Dat leverde via de sociale dienst een reactie op, hierdoor kon de eerste afbetaling voor het huis worden voldaan. Mijn moeder was een intelligente en belezen vrouw. Ze zat in een situatie waarin ze eigenlijk niet terecht hoorde te komen. Maar ze was altijd lief, nooit boos of haatdragend. Mijn vader vond opnieuw werk bij een andere boer, hij is daar een echte paardenman geworden. Als andere boeren geen raad wisten met hun paard kwamen ze naar hem. Toen ik vier was zette hij me ooit op de rug van een enorm paard, ik vond het doodeng en begon hard te huilen. Bijna was ik er toen al niet meer geweest. Toen ik anderhalf was kreeg ik zware longontsteking. Zo erg dat op een bepaald moment de dokter mijn oogjes al had dichtgedrukt. ‘Zo jong, en dan al moeten sterven’, zo verzuchtte hij. Toen hij zich omdraaide deed ik mij ogen weer open, ik was toen al eigenwijs.”

Zij hadden alles en leefden op stand

,,Ik ging naar de Christelijke Basisschool, zonder de oorlog zou ik dat Westmaase meisje zijn gebleven. Er kwam hier namelijk een meisje wonen met haar ouders, gevlucht vanwege de vele bombardementen in de stad. Zij werd mijn vriendin en dat zette een grote stempel op mijn verdere leven. Haar vader wist mijn vader te overtuigen dat ik meer in mijn mars had dan de huishoudschool. In 1949 haalde ik mijn Mulo-diploma op de Eben Haezerschool in Rotterdam-Zuid. Een hele beschaafde school, zo hield iedereen zich aan de afspraak om de dochter van een NSB-er in onze klas normaal te behandelen. Om bij de tram op de Blaakschedijk te komen stapte ik in Westmaas op een soort militaire RTM-vrachtwagen, zo een met een zeil erover. Er stond een man achterop en die trok je zo naar boven. Rotterdam was toen nog één grote puinhoop, op mijn schooltas sleede ik zo de bomkraters in. Na de oorlog kwam de vriendschap ten einde. Zij hadden alles en leefden op stand, mijn ouders hadden in de oorlog alles opgemaakt om zoveel mogelijk mensen te helpen. Deksels gebruikten we als borden. Ik zag mijn vriendin denken wanneer ze bij ons was, ik heb dat als zeer pijnlijk ervaren.      

Er is een kolonne Duitsers onderweg

Na de bevrijding was ome Arie jarig, hij woonde aan de andere kant van het dorp. In het centrum zagen we dat het vreugdevuur was ontstoken. Het was een stropop van ‘De neus’, een gehate Duitser die hier de scepter had gezwaaid. We dansten om het vuur met de Nederlandse vlaggen om onze nek. Iedereen vierde feest, tot de veldwachter verscheen. ‘Dames en heren, ik moet u dringend verzoeken om snel naar huis te gaan. Er is een kolonne Duitsers onderweg, die schieten om zich heen’. Halverwege naar huis moesten we ons verstoppen, we hoorden de laarzen van de naderende Duitsers. Met twee zussen verstopten we ons in een hoekje, in 2007 ben ik nog eens terug geweest naar die plek. Eén Duitser leek ons te zien, maar we verroerden ons niet. Later hoorden we schieten, mijn broer was geraakt. Met gevaar voor eigen leven moest mijn vader de dokter halen. Thuis hoorden we dat ons buurmeisje haar broer kwijt was, op dat moment wist ze niet dat haar verloofde aan de Blaakschedijk al was dood geschoten. Op zondag 6 mei kwamen we uit de kerk, weer kwam er een vrachtwagen met nijdige Duitsers die vanonder het zeil om zich heen schoten. We verstopten ons in de heg bij boer Quartel.

Drie huizen in de rivier gestort

Na een kantoorbaan in Rotterdam ging ik werken op het gemeentehuis van Mijnsheerenland. Daar maakte ik de Watersnoodramp mee. Alle verbindingen waren uitgevallen, in een boerderij aan de Wilhelminastraat bleek een noodvoorziening te bestaan. Het mobiele telefoonverkeer moest ik van daaruit bedienen. Er was veel hectiek, er landde een helikopter en alle noodoproepen werden in mijn oren geschreeuwd. ‘Drie huizen in de rivier gestort, met de bewoners’,  ‘We hebben rubberhandschoenen nodig’, ‘Er is een auto met kadavers onderweg’. Ik hoor die noodoproepen nog steeds, ik ben erg bang als het stormt. De andere dag kwam ik thuis. Het was aandoenlijk om te zien dat vader de spullen op zolder had gezet. Ze zouden geen schijn van kans hebben gehad bij een doorbraak daar. Toen zette ik de radio aan, er kwamen berichten binnen uit Oude- en Nieuwe-Tonge. Ik ben toen hartverscheurend gaan huilen, mijn moeder wist er geen raad mee.

Mijn broers hebben voor mij en mijn man een klein groen huisje gebouwd in 1956, Westdijk 23A. Het staat er nog steeds. Bij Barona in Oud-Beijerland zag ik Siem voor het eerst, hij vroeg mij ten dans. Mijn telefoonnummer (eigenlijk van het gemeentehuis) kon hij gemakkelijk onthouden, nummer 51 was ook zijn huisnummer in Poortugaal. Door allerlei omstandigheden belde hij pas na vijf weken, toen begonnen de afspraakjes. Ik heb zeven jaar op het gemeentehuis gewerkt. Ik moest daar weg omdat ik een dochter kreeg. Ik ontving wel een zwangerschapsuitkering, maar volgens de wet mocht ik daar niet blijven werken.     

Oma Groenenboom op Youtube

Het uitgebreide verhaal over de Watersnoodramp van Adrie is ook te zien via YouTube

Updated: juni 5, 2020 — 10:36 am

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.