In september 1664 gaven de stadsbestuurders van Purmerend een som geld als subsidie aan de kerk in Piershil. Schenkingen – meestal in de vorm van glasramen, gebrandschilderd of blank glas, vond de gehele 17de eeuw plaats. Purmerend schonk in heel Noord-Holland – maar ook daarbuiten – zo’n 25 kerkramen. Bovendien werden schenkingen gedaan in de vorm van een som geld voor het herstellen van een kerk of voor nieuwbouw.
Vanouds werd het schenken van een glasraam gezien als een investering in het hiernamaals. Volgens de katholieke leer kon de hemel worden bereikt met het doen van goede werken. Behalve door het betrachten van naastenliefde kon de hemelse zaligheid worden bereikt met goede gaven. Uitwassen als het kopen en verkopen van aflaten riep een reactie op van de hervormers. Minder gericht op uiterlijk vertoon, meer op eenvoud en soberheid. De hervorming keerde zich tegen de misstanden, alsof de hemel te koop is. In protestantse kerken minder opsmuk en meer oog voor Gods woord, vandaar de centrale plaats van de preekstoel.
Toch werd na de reformatie de traditie van schenking van kerkramen voortgezet, al of niet met bijbelse voorstellingen. Purmerend kreeg in 1521 – kort na het afbranden van de kerk – van Haarlem een glasraam ‘alsoe die brouwers van deser stede aldaer veel bier slijten.’ Hier speelden duidelijk zakelijke belangen een rol: Purmerend zou zich ontwikkelen tot een belangrijk distributiecentrum van Haarlemse biersoorten.
Een ander motief speelt een rol bij de schenking van een kerkraam aan De Rijp. Op 6 januari 1654 werd het dorp getroffen door een brand die ook de kerk in de as legde. De Purmerendse burgemeesters lieten al drie dagen na de ramp een brief uitgaan naar de regenten van De Rijp waarin hulp werd aangeboden ‘tot vertroostinge met aanbiedinge van alle vrunt ende nabuerlijk behulp.’ De hulp bestond uit het aanbieden van een kerkraam. Ook kregen de Rijpers in de daarop volgende jaren gelegenheid via een loterij en een collecte geld in te zamelen voor de getroffen bewoners.
De subsidie aan Piershil
De schenkingen vonden z’n neerslag in de boeken van de burgemeesters en de vroedschappen. In de rekeningenboeken konden soms bedragen gevonden worden van de kosten. De zoektocht in de archieven leverde zo’n dertig plaatsen op, waaraan Purmerend bijdroeg in de vorm van donatie van een raam of een bijdrage in de kosten voor de bouw van een kerk.
Op 14 september 1664 vergaderde het stadsbestuur over het verzoek van de gedeputeerden van Piershil:
Op versoeck van gedeputeerden van pieterhil omme een redel(ijcke) subsidie tot opbouwen van een nieuwe kerk aldaer, is verstaen dat vanwegen deser stede sal gegeven worden een derde paert minder als de heeren van Edam sullen comen te geven omme de gemelte gedeputeerden in haer goeden ijver tot wat planten vande ware christelijcke religie te en couragieren.
Doorgaans betaalde het stadsbestuur meer dan honderd gulden voor een gebrandschilderd glas-in-lood-raam. In de kerk van Medemblik vervaardigde Jan Sijmisz. Glas een kerkraam voor 121 gulden en 11 stuivers. De Purmerendse glazeniers Bruin en Pieter Gerrits Glasemakers rekenden voor het kerkraam in De Rijp 105 gulden.
Het lijkt er op dat de meeste glasschenkingen werden gedaan als een teken van goed nabuurschap. In De Rijp toonden de stadsbestuurders compassie met de ingezetenen van het dorp. Maar ook zakelijke motieven speelden een rol. Zo kreeg de kerk van Warder in 1670 een glasraam mits de dorpelingen gehoor gaven aan de oproep om de kazen in Purmerend op de markt te brengen en niet in Edam.
In het geval van Piershil lijken de Purmerendse stadsbestuurders steun te willen geven aan de opbouw van een christelijke gemeente, hoewel de deputatie genoegen moest nemen met een kleiner bedrag dan de Edammer bijdrage. Het ware bedrag was in de boeken niet terug te vinden maar in vergelijkbare gevallen steunden de burgemeesters kerken met een bescheiden bijdrage van ongeveer 6 gulden.
De meeste schenkingen vonden plaats in de bloeiperiode van de Gouden Eeuw, waaraan een eind kwam met het rampjaar 1672. De erop volgende neergang met agrarische crises noopte het stadsbestuur tot bezuinigen wat ten koste ging van bijdragen aan naburige kerken. De kerken in de Schermer (1663) en Warder (1670) waren de laatste die konden rekenen op bijstand. De bestuurders van Zunderdorp kregen in 1778 nog de gelegenheid om in Purmerend een collecte te houden voor herstel van de brandschade, maar van schenking van glasramen was geen sprake meer.
Ook het onderhoud van de eigen ramen zal een rol gespeeld hebben bij de verminderde schenkingen: die kosten waren hoog. In de rekeningenboeken lijkt er geen einde te komen aan het herstel en vernieuwen van de ramen. Reparatie van het glas-in-lood, het dichtstoppen van naden of het herstel van stukjes uitgewaaid glas.
Van de Purmerendse kerkramen is niet veel meer te zien: in Edam en De Rijp zijn ze nog te bewonderen. De meeste vensters zijn in de loop der tijd verloren geraakt door aantasting van weer en wind en de afbraak van kerkgebouwen.
Bronnen
Waterlands Archief, Resolutieboeken van de vroedschap en burgemeesters, inv. nr. 94.
Waterlands Archief, Rekeningenboeken van de burgemeesters, inv. nr. 105.
(Artikel geplaatst met toestemming van de auteur: Jack Otsen)
Afbeelding ‘Purmerend in 1649’ – Getekend door Dr Jan (Joan) Willemsz. Blaeu