1971 – De nieuwe kerk van Piershil

In de loop van de twintigste eeuw werd het steeds duidelijker dat de eeuwenoude kerk van Piershil in verval begon te raken. De toren stond scheef en verkeerde in slechte staat, het kerkschip vertoonde scheuren. Een chronologisch overzicht van alle activiteiten die in van de Tweede Wereldoorlog tot 1971 leidden tot een nieuwe toren en een nieuw kerkschip.


In de Tweede Wereldoorlog werd Piershil onder water gezet, ook de kerk kwam in het water te staan, zie 1944-1945 – Waterschade in WO2 Door de opgelopen schade werd de staat van de kerk almaar slechter en slechter. Al spoedig na de bevrijding, op 19 juni 1945, besloot de kerkvoogdij om contact op te nemen met het Architectenbureau Kuiper, Gouwetor en de Ranitz te Rotterdam om over een noodzakelijk geworden restauratie te praten. Door een gebrek aan materialen en financiële middelen bleef het echter bij goede bedoelingen.


In 1955 verscheen een artikel in de Rotterdammer, met deze conclusies: ,,Wij vragen ons echter af of het kerkgebouw nog zo lang stand kan houden. Het dak wordt van tijd tot tijd van nieuwe pannen voorzien, maar tegen het hellen van de steunberen van de kerk en de scheefgetrokken vensters richt men niet veel uit”, zie 1955 – Eeuwenoude kerk in verval


In 1959 werd besloten om te gaan werken aan het behoud van de kerk. Het wind- en waterdicht maken, het dakherstel, het waar nodig vernieuwing van de kerkramen alsmede het voegen van de muren zou de Kerkelijke gemeente 17.225 gulden gaan kosten. Dit herstelproject moest worden bekostigd uit het zelf gecreëerde restauratiefonds, het leek alsof er geen subsidie beschikbaar zou komen. In 1960 wordt de noodzaak van restauratie nog eens herhaald, in een interview met dominee Okken. Tijd voor actie dus! Zie 1960 – Piershil werkt voor behoud kerk


Begin jaren zestig, na veel touwtrekkerij, werd er toch weer over een grootscheepse restauratie gesproken. De toenmalige regering verklaarde zich bereid om op basis van de geleden inundatieschade een subsidie te verlenen. In februari 1962 werd de eerste restauratiebegroting opgemaakt en de overheid verklaarde zich bereid om 90% van de totale onkosten, geraamd op 166.000 gulden, te vergoeden. De kosten voor verwarming, verlichting en banken zouden voor rekening van de kerkelijke gemeente komen. Ondanks het aanbod aarzelde de kerkeraad om het besluit definitief te verklaren. De lasten van het renteverlies leken te zwaar te gaan worden. Pas nadat de burgerlijke gemeente als eigenaar van de kerktoren wel tot een restauratie was overgegaan (zie 1963-1964 – Restauratie van de kerktoren) kwam het besef dat men eigenlijk gedwongen was om eveneens te handelen.


Zeker toen de gemeente liet weten voor de voorfinanciering te willen zorgen konden er concrete plannen worden gemaakt. Met diverse acties werd geld ingezameld, zie ook 1967 – Strijkt u vele keren


In 1968 begon het grote project rondom de oude kerk van Piershil. De laatste foto’s werden gemaakt, een laatste blik op de oude inrichting en het oude kerkschip naast de nieuwe toren, zie 1968 – Een laatste blik op de oude kerk


De restauratie, uitgevoerd onder toezicht van Monumentenzorg en onder leiding van ir. J.B. Baron van Asbeck, zou twee jaar gaan duren, zo was de algehele verwachting. Het project startte als een routineklus voor de firma Woudenberg uit Ameide. Door fysieke afscherming, enkele huizen ontnamen immers het zicht op de kerk en rondom het bouwgebied werd een flinke omheining geplaatst, werden de herstelwerkzaamheden grotendeels aan het oog onttrokken. Zie 1968 – Plattegrond rondom de kerk


Mei 1968 – In de eerste dagen werd het interieur uitgebroken, de kerk moest helemaal worden leeg gemaakt, zie: 1968 – Het uitbreken van het interieur


Mei 1968 – Na het leegmaken werden in en rondom het kerkschip de steigers geplaatst. Normaliter kon het restaureren gaan beginnen. Echter, al snel werd echter duidelijk dat de gebreken aan het gebouw enorm waren, veel groter dan aanvankelijk werd verondersteld. Enorme scheuren werden zichtbaar en verzakkingen waren her en der waarneembaar. Echte paniek bleef vooralsnog uit, omdat in het door de kerkeraad opgestelde budget voldoende ruimte was gehouden voor tegenslagen. Zie 1968 – Kerk veranderd in een ruïne


Op 24 mei 1968, tijdens de eerste bouwvergadering, was het iedereen al duidelijk dat er van restauratie van de kerk helemaal geen sprake kon zijn. De staat van het gebouw was erbarmelijk, ‘onverantwoord om te restaureren’. In 1968 werd begonnen met de afbraak van de oude kerk, onderbroken door een strenge winter werd dit in 1969 afgerond. Zie 1968 – De afbraak van de oude kerk


De restauratie werd dus een complete nieuwbouw, zie 1968 – Restauratie wordt nieuwbouw


Het hele project werd uitgebreid gefotografeerd door dominee Jan van de Graaf. Niet alleen van de afbraak en de nieuwbouw, maar ook de bouwtekeningen (zie 1969 – Bouwtekeningen) en diverse aanwezige personen (zie 1968-1971 – Personen gekiekt) fotografeerde hij.


Gedurende enkele jaren werden de kerkdiensten in dorpshuis Renesse gehouden, zie 1968 – Kerkdiensten in het dorpshuis. Ook voor de catechisatielessen werd een andere plek gevonden, zie 1970 – Catechisatie in het schoolhuis


Op 3 februari 1970 werd dan eindelijk de eerste paal geslagen, zie 1970 – De eerste paal, de eerste steen werd gelegd op 24 april 1970, zie 1970 – De eerste steen


De nieuwbouw in oude stijl ging voorspoedig, zie 1970 – Fotoserie Nieuwbouw in oude stijl, op 19 augustus werd het hoogste punt bereikt, zie 1970 – Vlag in de kap


Begin 1971 was de bouw klaar, maar het duurde nog lang voordat de kerk daadwerkelijk kon worden geopend, zie 1970 – Nieuwbouw in oude stijl


Op 21 december 1971 was het dan eindelijk zover, 1971 – De heropening van de kerk


In 1984 werd op televisie aandacht besteed aan onze kerk. In een speciaal boekje werd aandacht besteed aan het bijzondere interieur, zie 1984 – Kerkepad boekje


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.