Het gebied wat nu bekend staat als Piershil was in de dertiende eeuw nog een eiland, genaamd Gramina Ever Ockers. Dit onbedijkte stukje grasland was eigendom van de edelman Ever Ockers van den Donk, die ook eigendomsrechten had in de Heerlijkheid Mijnsheerenland en Riederwaard.
Ten westen van het eilandje Gramina Ever Ockers liep de Swaneblake zuidwaarts en boog zich daarna oostwaarts door de slikken ten zuiden van Strienemonde. Overblijfselen van de Swaneblake (Suanablake), later ook wel Wielinge, de Wiele en Wijdele genaamd, zijn de tegenwoordige haven van Piershil en het Piershilse gat. Ten noorden was de Suedde, het tegenwoordige Spui, terwijl de oostgrens werd bepaald door de Sidewindesloet. Een overblijfsel van deze sloot is de Kreek in Nieuw-Beijerland. In het gebied werd zoutnering gedreven, getuige de latere naam “Ommeloop van de Groot- en de Klein Puttermoer”. Men haalde turf van het gebied af en gebruikte het als brandstof en voor de zoutnering. De turf verbrandde men en de as mengde men met zeewater, zo kreeg men zout. Dit proces werd ‘moeren’ genoemd. Door het afgraven van het gebied en door de werking van eb en vloed veranderden de kreken en slikken bijna voortdurend. Dit gaf ook aanleiding tot grensgeschillen. In het westen was als grens aangegeven “De oude dijckstal”, oftewel de dijkfundering langs de Swaneblake. De “Ommeloop van de Groot- en de Klein Puttermoer” werd in 1392 door Zweder van Gaesbeek geschonken aan het klooster van Nieuwlicht nabij Utrecht. Dit klooster verkocht de gronden, in of voor 1452, aan Cornlis van Almonde Philpsz. Later waren Jan 1, graaf van Egmond, stadhouder van Holland en de heren van Almonde het niet eens over de precieze ligging van “De oude dijckstal”. De van Almondes begonnen een proces tegen Jan van Egmond voor het Hof van Holland. In 1493 namen de commissarissen van het Hof van Holland de situatie ter plaatse nauwkeurig op, in bijzijn van de eisers en de gedaagde. Pas in 1499 deed het Hof uitspraak en wees de Drom en de Sidewindesloet (de Kreek) als grens aan tussen de gronden van de families van Almonde en van Egmond. Die grens bestaat heden nog tussen Piershil en Nieuw-Beijerland. Van alle, tussen genoemde wateren gelegen, slikken en gorzen waren voor de Sint Elisabethsvloed slechts hier en daar kleinere oppervlakten bedijkt. Onder andere in 1421 verdween het gebied in de golven tijdens de watersnoodramp die de Sint Elisabethsvloed werd genoemd en waarbij zeker 2000 mensen de dood vonden.
Rechts: Buitenluik van het Sint-Elisabethsaltaar (Meester van de Elisabeth-panelen, ca. 1470). Rijksmuseum, Amsterdam.
Afbeelding ’t verdoncken land na de dijkbreuk