1956 – de fatale ontsporing in oktober

Geteisterd door oorlog, watersnood, recessie en ruilverkaveling heeft de RTM in de Hoeksche Waard nooit een economisch rustige tijd gekend. Vaak werd door verstrekte subsidies het bedrijfsresultaat opgekrikt en kon het bedrijf blijven bestaan. Door de enorme lengte van het spoor (ook buiten de Hoeksche Waard) was het eenvoudigweg onmogelijk om alles in topconditie te houden.

Desondanks kwam het einde van de RTM in de Hoeksche Waard als een donderslag bij heldere hemel tot stand. Terwijl op maandag 1 oktober 1956 nog bekend werd gemaakt dat de nieuwe dienstregelingen voor de winter van 1956 en de zomer van 1957 gereed waren, werd reeds in februari 1957 begonnen met het opbreken van het spoor! De directe aanleiding was een ongeluk op de Dordtsestraatweg in Rotterdam op woensdag 10 oktober 1956. De tram was om 09.00 uur vertrokken vanuit de Rosestraat richting Hoeksche Waard. Zowel de stoomlocomotief en drie van de vier personenrijtuigen derailleerden op de Dordtsestraatweg en meteen lag de RTM de gehele woensdag stil. Alle materieel werd in beslag genomen door de politie. Toen bleek dat de oorzaak van het ongeval niet door het materieel kwam werd het beslag opgeheven. Wel werd er wel een algeheel verbod uitgevaardigd de trambaan te berijden.

Knipsel – ‘de fatale ontsporing’

rtm-dordtsestraatweg-voorpagina-01 rtm-dordtsestraatweg-voorpagina-02

Het waren vooral ontsporingen zoals deze die de nodige ongerustheid veroorzaakten. Het bijzondere aan het vrij onschuldige ongeval op de Dordtsestraatweg was het feit dat de RTM op dat moment in de gaten werd gehouden. Directe aanleiding daartoe was een telegram dat op 12 maart 1956 was verstuurd door de vereniging ‘Hoeksche Waards Belang’ aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De vereniging luidde de noodklok over de veiligheid bij de RTM, eiste een onderzoek door deskundigen en maatregelen om de vele ontsporingen te voorkomen.

Foto Dordtsestraatweg

dordtsestraatwegnaarhoekschewaard

Het Economisch Technologisch Instituut had in opdracht van de vereniging en ook van de gemeentebesturen een onderzoek verricht en verklaarde dat zowel het materiaal als de trambaan in een deplorabele toestand verkeerde. Op 18 april kreeg het ‘Hoeksche Waards Belang’ een brief van het ministerie van Verkeer en Waterstaat met de mededeling dat de geschetste problematiek de bijzondere aandacht van minister Algera had. “De hoedanigheid van de trambaan laat inderdaad hier en daar te wensen over maar aan aan het materieel zijn geen gebreken gevonden”, aldus de minister.

De RTM zelf antwoordde op 5 juni 1956 aan de vereniging ‘Hoeksche Waards Belang’ dat een onderzoek had opgeleverd dat “de baan in een bevredigend staat van onderhoud verkeerde” en dat “ongerustheid over de toestand van de baan onnodig is”. Na het incident op 10 oktober 1956 aan de Dordtsestraatweg werd de minister door de vereniging fijntjes herinnerd aan het telegram van 12 maart 1956. De minister werd nogmaals gevraag de veiligheid van de reizigers te waarborgen en te zorgen voor maatregelen. De ontwikkelingen daarna volgden zich in rap tempo op en het einde der RTM, wat betreft de tram in het grootste gedeelte van de Hoeksche Waard, kondigde zich onvermijdelijk aan.

Updated: februari 11, 2015 — 6:52 pm

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.