Tussen de Zuidhollandse eilanden Beierland en Goeree-Overflakkee ligt een smalle droogte in het Haringvliet. Op de kaart van Nederland is dit grondgebied een streepje in de brede, blauw gekleurde stromen. Het eilandje Tien Gemeten heeft dan ook maar een oppervlakte van ongeveer duizend hectaren, met inbegrip van de uitgestrekte gorzen, waarop het taaie zoutwaterriet groeit, dat onder de handelaren een zekere vermaardheid bezit. Binnen een lange gordel van dijken hebben zich enkele nederzettingen gevormd. Daar wonen in totaal dertig gezinnen. Vijfentwintig kilometer ten zuiden van het rumoerige Rotterdam leeft hier een groepje mensen in het domein der stilte. Aan weerszijden van het eiland schuurt een felle stroom langs de steenglooiingen, die de rietvelden en uiterwaarden beschermen. Wie de borstwering der dijken overschrijdt, wordt onmiddellijk getroffen door de wijde vergezichten en een stilte, die zo dicht bij de overbevolkte randstad Holland bijna onwerkelijk aandoet. Kinderstemmen, de kreet van een vogel, het, geluid van paardenhoeven en het ronken van tractoren vallen nauwelijks op. Geen geluid vindt weerklank in de geweldige ruimte boven een handvol zand en klei in de getijdestromen.
Een beruchte stroom, die het Vuile Gat genoemd wordt, scheidt het eiland van de grote woonkernen in het westen des lands. Over dit onbetrouwbare water, dat op sommige plaatsen een diepte heeft van dertig meter, onderhouden kleine motorbootjes een veerdienst voor voetgangers en wielrijders. Zij tuffen naar de geteerde steigers, als op het eiland een mand hoog in een ijzeren mast wordt gehesen, ten teken dat iemand overtocht verlangt. Een retourtje kost zeventig cent. De veerman brengt zijn passagiers naar het gehucht Nieuwendijk op Beierland. Iedere morgen haalt hij de vijftien schoolkinderen af, die daar liet tweemans-schooltje bezoeken, en Zondagsmiddags meert hij prompt om twee uur aan de noordelijke dijk, ten gerieve van de kerkgangers, die de middagdienst in Nieuwendijk willen bijwonen. Zaterdags gaan de jongelui naar het vasteland om daar wat vertier te zoeken en vele ouderen maken dan een uitstapje naar familieleden in de omgeving. Deze veerlieden (de vierenzestigjarige Jan Troost vaart op Zuid-Beierland, op welk traject hij een halve eeuw geleden reeds met een roeiboot de dienst onderhield) zijn als het ware de loopjongens van Tien Gemeten. Zij zetten niet alleen de bode van het ziekenfonds over, de dokter en de vroedvrouw, de kruidenier en de bakker, maar zij zijn ook bereid, voor de slager de bestellingen mee te nemen of aan de overzijde een hoestdrankje te kopen voor een aamborstige eilandbewoner. Zelden wordt vergeefs een beroep op hen gedaan. Dat is een voorrecht, want de bewoners van Tien Gemeten leven onder de rook van Rotterdam toch nog tamelijk geïsoleerd. Er zijn weliswaar tien telefoons op het eiland; in bijna geen huis ontbreekt de radio, op twee boerderijen verrijzen de stalen H’s van televisieantennes en er zijn boerenvrouwen, die in een eigen personenwagen boodschappen gaan doen op de Lijnbaan, maar de stemmen van wind en water ruisen altijd boven de akkers als een verre echo van stormnachten en hoge vloeden. De geografische ligging van Tien Gemeten is de oorzaak van merkwaardige tegenstellingen. Het merendeel van de negen boeren heeft aan de overzijde een auto in de garage; binnen drie kwartier bereiken zij van hun voorpost in de golven het hart van de drukste havenstad in Europa. Anderzijds verbindt juist het isolement de bewoners van het eiland, die zich hoofdzakelijk gevestigd hebben in de nederzettingen Oudepolder en Nieuwepolder. Zij leven niet in een gemeenschap, welke men met die in plattelandsgemeenten zou kunnen vergelijken. Het grondgebied behoort grotendeels tot Zuid-Beierland en voor de rest — de noordwestkop — tot Goudswaard. Er woont geen gezagsdrager in de persoon van een burgemeester; men kan niet in een lokaliteit tezamen komen, er zijn winkels noch cafés en geen vereniging legt een band tussen de bewoners. Aller aandacht richt zich hier naar de zevenhonderd hectaren middelzware bouwgrond, waarop aardappelen, vlas, koren en bieten goed gedijen, de kleine percelen weiland en de zware rug van de dijk, waarop schapen en koeien weiden. Wie op de kade van een der kleine haventjes staat, snuift de geuren op van het water, van wier en algen, modder en visslijm. Het is dit water, dat vanouds een stempel heeft gedrukt op de bewoners van het deltagebied. Het heeft hen misschien wat eenzelvig gemaakt, waakzaam en gericht op de natuur. De kleuters zijn op Tien Gemeten schuwer dan die in een dorp. Zij komen zelden met vreemdelingen in aanraking. Wij hebben al duidelijk gemaakt, dat de bewoners geenszins buiten onze beschaving staan, als mensen aan wie de moderne levenswijze onopgemerkt voorbijgaat. Zij die daar behoefte aan voelen, gaan op tijd naar een ijsrevue, schouwburg of bioscoop; zij staan niet als wereldvreemden in het gewoel van de grote stad, draaien thuis aan de knop van de radio, tasten automatisch naar de lichtschakelaar en lezen het ochtendblad. Zij gaan met hun tijd mee. Maar toen deze winter de arbeider Jan Maliepaard bij het schaatsenrijden zijn been brak, was de rivier een wildernis van hoog opgestuwd drijfijs, en vraag niet wat het gekost heeft, hem aan de overkant te krijgen. Het hele eiland was in rep en roer en de van pijn kreunende man maakte een overtocht door de ijswoestijn, die hij nooit zal vergeten. Nadat zijn vrouw hem later een bezoek had gebracht in het ziekenhuis, was de ijsgang inmiddels zo toegenomen, dat zij de weg terug versperd vond. Tien Gemeten bleef vier dagen afgesneden van de buitenwereld. Dáárom, en ook om de herinneringen aan de Februari-ramp in 1953, die het eiland overspoelde, twee slachtoffers eiste en zestien woningen verwoestte, begrijpen de bewoners van Tien Gemeten beter dan wie ook, dat technische vooruitgang en de gemakken van onze beschaving de mens nog geen reden geven te menen, dat hij er nu wel is en alles gewonnen heeft. Niemand weet wanneer de zandplaat, waaruit Tien Gemeten ontstond, voor het eerst door mensen betreden werd. Eeuwen geleden al werd de oppervlakte voor het eerst vastgesteld in de oude vlaktemaat „gemet”, die gebruikt werd op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden. Een gemet was ongeveer veertig are en Tien Gemeten moet dus een plaat van geringe oppervlakte zijn geweest. Door bedijking werden later telkens nieuwe polders aan het grondgebied toegevoegd. Thans schijnt de wordingsgeschiedenis afgesloten te zijn. Na de ramp in 1953 zijn de dijken hersteld en verzwaard, de oude binnendijken werden gesloopt en in de loop der jaren is de landbouw steeds intensiever gemechaniseerd. Meer dan dertig tractoren zijn in bedrijf. Zij schommelen over de aardkluiten en jagen sperwers op, die laag over de akkers vliegend naar prooi zoeken. Slechts vijftien paarden zijn overgebleven van het grote aantal, dat vroeger in de landbouw werd gebruikt. Wie daar wat meer van weten wil, kan terecht bij smid Arie Bijl, wiens vader in 1922 naar het eiland kwam om paarden te beslaan. Vroeger hing in de smederij de lucht van de schroeiende paardenhoeven ; tegenwoordig ruikt het er naar smeerolie en motorbrandstof. Tijdens het middaguur ligt een diepe stilte over het eiland. Meeuwen krijsen boven een schokker, die over het Vuile Gat koerst. De riethakkers hebben hun blinkende messen neergelegd. Het is etenstijd. Een arbeidersgezin zit in een afgelegen woning voor het raam. Een tafel met zeildoek, een platte schaal met aardappelen, witte stenen borden. Men eet en kijkt door het venster naar buiten. In een nevelige verte ligt de dijk. Het leven is goed en eenvoudig, voor wie niet bang is van de stilte. Vijf jaar geleden was er nog geen elektrisch licht. Vroeg in de winteravond werden dan de petroleumlampen ontstoken, die een geel schijnsel over de tafel wierpen. Nu heeft de elektrische stroom het leven veel veraangenaamd. Er is nog geen waterleiding, maar het regenwater dat in de goten druipt, wordt zorgvuldig opgevangen. Het is zacht en goed van smaak. En dan heeft men de telefoon, die alle afstanden overbrugt. De telefoniste is een zuster van de smid, mejuffrouw L. Bijl. Zij heeft een popperige centrale voor tien abonnees in de voorkamer, waar crapauds en stoelen staan met pluche overtrokken. Zij manipuleert met de snoeren en contacten, terwijl de smid op het aambeeld slaat. „Tien Gemeten,” zegt de telefoniste. Zij staat in de hoek bij het raam en luistert naar de stemmen. Voor haar heeft dit kleine telefoonnet geen nummers; zij ziet de aanvragers van het eiland voor zich en herkent feilloos de stemmen van mannen en vrouwen vóór zij hun naam hebben uitgesproken. Nummers komen er niet aan te pas in het lokale verkeer. Men verzoekt om verbinding met Schilleman de Vos, Arie van Dijl, met Van Rossum. Met een enkele handbeweging overbrugt zij de afstanden. Vaak heeft zij de directeur van het eiland aan de lijn. Dat is de heer L.I. Overwater, rentmeester te Strijen. Tien Gemeten moge dan geen eigen burgemeester hebben, het is een eiland met een directeur. Het is sinds 1907 in bezit van de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen „Eiland de Tien Gemeten”, gevestigd te ‘s-Gravenhage, waarvan de heer Overwater directeur is. De boeren weten nauwelijks aan wie de grond die zij bewerken, toebehoort, maar dat zit hun niet zwaar. Zij regelen hun zaken met de heer G. van Rossum, die als opzichter voor de naamloze vennootschap het eiland bewoont en dagelijks in een vuurrode jeep zijn inspectietochten maakt (De binnenwegen zijn tot een lengte van twaalf kilometer uitstekend verhard.) De opzichter heeft een drukke en verantwoordelijke taak met het beheer van dit privébezit, dat als een klein koninkrijkje binnen onze landsgrenzen ligt. Tien Gemeten is een zogenaamde ongereglementeerde polder en neemt daarmee een uitzonderingspositie in. Het valt dus niet onder de polderkeur en de wettelijke regelingen van het provinciaal bestuur. De genoemde maatschappij zorgt zelfstandig voor de waterkeringen en bemaling, alsmede voor het onderhoud van wegen, en exploiteert voorts onder andere een boomgaard. Voor al deze werkzaamheden heeft de opzichter zes arbeiders in vaste dienst. De rode jeep rijdt van de ene hoeve naar de andere en op alle boerderijen, die zonder uitzondering vrouwennamen dragen, kent men het snorrende voertuig met de woorden „N.V. Tien Gemeten” op de cabine. Soms maakt de heer van Rossum een praatje met boer van Dijl van de Suzannahoeve, wiens huis oprijst boven zware waterkeringen van bazaltkeien op de oostpunt van het eiland, waar Jan Troost zijn veerpontje meert. Het is een vooruitgeschoven post in het water, de vensters gericht naar een wazige verte, waarin kerktorentjes opdoemen en vaag de boomgroepen van het Brabantse Willemstad zichtbaar zijn. Boer van Dijl werd op het eiland geboren. Zijn grootvader kwam hier meer dan een eeuw geleden, als timmerman, in dienst van de marine, die op Tien Gemeten toen een quarantaineplaats had, later een buskruitmagazijn. Het Haringvliet behoorde destijds nog tot de drukbevaren waterwegen. De zeil- en stoomschepen koersten langs het eiland met een omweg naar Rotterdam en naar Dordrecht, omdat de kortere vaarroutes onbetrouwbaar of geheel verzand waren. Tegenwoordig is de scheepvaart hier van weinig betekenis, maar thans opent de toekomst geheel nieuwe mogelijkheden tot contact met de buitenwereld. Er bestaat een „drie-eilandenplan”, waarin grote nieuwe bruggen en verkeerswegen zijn geprojecteerd. Volgens een bestaand ontwerp zou een van deze verkeersaders over de oostpunt van Tien Gemeten geleid worden, waartoe de bouw van twee reusachtige bruggen aan weerszijden van het eiland noodzakelijk is. In dat geval zou het stille gebied opeens worden verlost uit een eeuwenlang isolement. Het is bovendien de vraag of de sterke groei van Rotterdam op de duur geen belangrijke gevolgen zal hebben voor hen, die aan de rand van het Haringvliet wonen. Als onze reusachtige havenstad ongeveer anderhalf miljoen inwoners zal tellen, zal naar men verwacht aan liet Haringvliet een nieuw haven- en industriegebied zijn ontstaan. De provinciale planologische diensten werken thans verstrekkende plannen in die richting uit. De ligging van Tien Gemeten, het diepe vaarwater en andere omstandigheden leiden er toe, dat in het kader van deze industriespreiding en het deltaplan ook wordt overwogen of voor het kleine Tien Gemeten mogelijk een nieuwe toekomst is weggelegd. Er hebben geruchten de ronde gedaan over de aankoop van het eiland door een grote oliemaatschappij, geruchten, die overigens volkomen uit de lucht waren gegrepen. Niemand weet nog, wat er met dit deltagebied zal gaan gebeuren. Op Tien Gemeten maakt men er zich geen zorgen over. De tractoren zoemen er nog over onafzienbare akkers, de smid slaat op het aambeeld en juffrouw Bijl zorgt voor haar tien abonnees, alsof zij nooit van haar post zal wijken ….
Artikel Naamloze Vennootschap ,,Eiland de Tien Gemeten” – 1956
(Klik op de afbeeldingen voor een vergroting)
Fotoserie ‘uit dit artikel’ – 1956
Mooi artikel!
Mijn overgrootvader was toezichthouder, veldwachter en klusjesman op Tiengemeten. Ik bezit nog foto’s van hem en van zijn gezin. Als u belangstelling hebt, hoor ik dat graag. Dan stuur ik u die toe. Plus informatie over het gezin.